Ik ben een zwerver in het landschap van het woord. Ik weet waar ik begin maar niet waar ik aan komen zal, weet waar ik sta als het morgen is maar niet als de nacht begint, dit was gisteren zo, dit zal ook vandaag zo zijn. Het tegengestelde van de aarde ben ik, die weet precies, op een fractie van een seconde na, waar ze op elk ogenblik van haar dag of nacht zal aanwezig zijn, een preciesheid die haar siert en ons in verlegenheid brengt, gelukkig maar. Al schijnt het dat ook van ons geweten is – zo staat het opgetekend in psalm 139 – waar we zijn zullen als het avond wordt, wat wij betwijfelen, maar niet meer als we er gekomen zijn.
Dit geldt voor ons allen, alleen voor waar we zullen zijn, niet voor wat we denken zullen ondertussen, noch voor wat we schrijven, schilderen, tekenen of componeren, of het beeld dat we houwen zullen uit hout of marmer. Dit zijn dingen die van het tijdloze ogenblik zijn, als we even maar de aarde verlaten en opgaan in wat is van de pure geest die, denken we, buiten ons aanwezig is.
We zoeken het niet op, het zou nutteloos en even waardeloos zijn. Het ogenblik komt er telkens aangerend, aan ons om het te grijpen, al is het een aal gelijk die door je vingers glijdt.
O, dichter van het woord, waar ben je eens te meer uitgezworven, hoe ga je verder nu?
Je voelde vanmorgen een lichte pijn op een plaats die je verontrusten moet, maar je bent opgestaan omdat het woord je riep. Je hebt het gevolgd tot hier, in de hoop dat je vinden zou. Maar er is weinig meer dan het bewegen van de laatste bloemen in de tuin en als je het hoofd opheft, hoe de herfst er al aanwezig schijnt, al werd hij nog niet verwacht, het nog augustus is, de maand die van de berenklauw is, zegt Hertmans, en jij, die van de lage luchten is.
Hoe, dacht je, toen de herfst zich toonde, hoe zal je de winter door brengen, en indien het gebeuren zou, hoe de lente en de zomer erna? Bijziende als je bent, zal je de uren tellen en niet zo zeer de dagen of de maanden, de seizoenen daar gelaten. Enkel wat je schrijven zult zal overblijven: een stapel bladen in de schuif gehouden en later, ja en later, wat er mee gedaan?
Je zag van een schilder dat na zijn dood, honderd schilderijen onverkocht waren overgebleven, werken van een zondagsman die dacht – zoals jij trouwens – dat hij de wereld ermee verbazen zou, maar hij vergiste zich. Zo, meanwhile, ermee opgeschept, wat doe je anders dan ze terug te brengen op zolder waar je ze gevonden hebt?
En jij, eens te meer heb je aan de bundel die er ligt, een nieuw blad toegevoegd. Het is slechts een blad, het is niet een boek, zoals de stapel die je toonde en op je netvlies branden blijft.
De boeken daar? Verwaarlozing in de ergste graad, je moogt het weten.
|