Het is de avond die van de boeken is. Onzinnig gevaarlijk opgestapeld in alkoven met een tafel om te schrijven wat van gisteren was en van een ogenblik dat morgen zou kunnen zijn.
Toren van Babel, nu onder het stof van eeuwen. Wand gevuld tot in de nok en tot luchten van schaduw; niet te zien al wat er te lezen staat van zovele, van Zarathustra tot Fabre d’Olivet.
Hoe oud zijn we om dit te beleven: avond in augustus.
Hij had zich met zijn beste pak gekleed om er te staan, een boek als zoutpilaar voor eeuwen. Waar kan hij gaan om meer te weten dan er hier te leren valt, de tijd ingaan en hier te blijven.
Er te wonen, zijn hart en geest verloren.
Woorden van het altijd zijnde: violen die van vroeger waren nog te horen. Stemmen ook er overheen, en handen die de boeken hielden, toen nog gelezen werden. Lang tot in de schemer van de nacht, de dageraad nog even wachten mag.
Augustus stiller was: trillende bundel deeltjes, het licht gefilterd door het raam op het zuiden, tot goud op de ruggen over elkaar gelegd, gestold om niet meer aangeraakt te worden, niet meer te bewegen.
Het kon dat gedurende twee eeuwen, het ene boek het andere had bevrucht. Het kon, dat bevruchting na bevruchting zich voltrokken had en hieruit het ene boek na het andere was geschreven, een boekenjungle was geworden, sommige volwassen, sommige nog te groeien zodat langzaamaan, de opper groeien zou, tot bij de dichtste ster boven de nok.
Zo de uren en de dagen, lijk de boeken er gestapeld, tot een leven.
Hij dacht dat hij alles wist, dat hij geen boeken meer te openen had. Het volstond dat ze er waren, zoals hij er was, overbodig, niet meer te openen, maar als hij er was, hij er zitten wou en kijken hoe ze er waren.
Er te verblijven.
De nacht erover, de sterren, de sikkel maan en de planeten. De aarde stopt er niet, wel de tijd is er gestopt, toen hij het zag. Ooit kan het tot een ravage komen, te veel van iets kan gevaarlijk worden. Hier mag geen boek genomen.
|