Wat je ook kiest als onderwerp, hoe weinig het ook is, het wordt uitvergroot opdat het als belangrijk zou overkomen. Wat je echter niet doet, niet meer doet, behalve vandaag, is schrijven over een ‘religie’ die, in haar uiterste vormen, een heilig verklaring op zak heeft om een uitverkorene, een gek naar westerse maatstaven te belonen, die rondloopt, omgord met springstof, om zich te laten ontploffen in een zo groot mogelijke massa ongelovigen. Want dit is het geval, de woordvoerders van de profeet staan klaar om het te doen.
Dit zijn de individuen waar we mee worden geconfronteerd sinds voor hen, een soort heilige oorlog is begonnen. Dat ze dit doen in hun contreien, is hun zaak, dat ze dit komen doen, hier bij ons, is een zaak die ons nauw aan het hart ligt, immers, ze vergallen hiermee ons leven. En wat erger is, degenen onder hen die het goed menen - en ik denk dat er een meerderheid is, zelfs al zijn er weinig die hiervoor openlijk uitkomen – zijn we, wat hen niet ten goede komt, ondanks hun gematigd overkomen, geneigd te blijven zien als verwanten van die ‘geheiligden’.
De Islam wordt aldus voortdurend besmeurd door de mannen/vrouwen met een gordel springstof en, zo zie ik het, totaal als ongewenst ervaren. De minste ontmoeting met een te gebaarde man of een gesluierde vrouw wekt een soort afkeer op, we zijn ziek geworden van hen, ziek van elk teken eigen aan die religie uit het oosten die hier binnensluipt; waar we niets met gemeen hebben of willen hebben, zeker niet met hun ‘claimende’ God.
Of ze dit weten? Ik denk het wel. Of het hen hindert? Ik geloof het niet, integendeel het sterkt hen, de heilige Islam houdt hen allen, ongeacht het verschil in interpretatie van de inhoud ervan, als gemeenschap samen; karakteriseert hen als volgeling van de profeet en dit is hen voldoende om, als de dag komt, zich te verenigen als één ras.
Hoe moet het, hoe kan het verder, voor ons?
We weten het niet. We wensen liefst het niet te weten. Zelfs indien we het zouden weten, we sluiten de ogen, we leggen er ons bij neer zeggende, dat het wel zo een vaart niet zal lopen, het westen staat stoer en stevig: we hebben, wordt gezegd, de God van de Kerk overwonnen, we hebben hem verbannen uit onze wereld en zijn niet zinnens hem te vervangen door een andere.
Natuurlijk niet, natuurlijk niet. Maar hoeveel eeuwen hebben we erover gedaan, achttien, negentien, twintig? De Koran is er dertien ver. Een overgroot deel van hen zit nog steeds in volle middeleeuwen, in een keurslijf van wetten, wetten geankerd in hun genen. Vooraleer ooit hun genen bevrijd zullen zijn, vooraleer ze aan de Verlichting toe zijn, duurt het nog wel een tijd, die heel lang kan uitvallen.
Nochtans, dit is wat het westen doet: wachten op die Verlichting onder hen allen. Een zaak vergeten ze hierbij, de Koran is geen Bijbel, de Koran is een wettekst, is weten wat niet mag en wat moet. Het ligt niet meer in onze aard stelregels, opgedoken uit de woorden van een profeet, te volgen. We hebben onze eigen stelregels en onze eigen ideeën over wie of wat een god zou kunnen zijn, we houden er aan deze op onze wijze te beleven en te verkondigen.
|