Allen die schrijven zijn het eens met Goethe:
Mein unermesslich’ Reich ist der Gedanke / Und mein geflügelt Werkzeug ist das Wort[1]
Beter en juister kan het niet gezegd worden. Het zoeken naar zinnen die waard zijn opgetekend te worden, omgezet in de meest passende en ‘geflügelte’ woorden is waar we dag in dag uit, zelfs in de uren van de nacht, mee bezig zijn. Het is ons leven, het is onze adem. Of het nu is omheen Dante, omheen Respighi, omheen om het even welk gebeuren of fenomeen, we zijn gedoemd het te noteren in een of ander geschrift of bewaren in ons onderbewustzijn, waaruit het vroeg op laat zal opduiken.
Jarenlang ben ik er al mee bezig. Ik richtte mijn leven er op in. Het drama is dat ik verkeerd ben geweest, dat ik veel belangrijkere zaken heb over het hoofd gezien en dat ik het geluk dat ik gemeend had ermede te verwerven een ijdele droom is geweest.
Zelfs als ik nu dagelijks bezig ben met deze blogparade - een parade zoals de muziekstukken van Klara - waarop ik al mijn hoop had gesteld, dat uit de nevel van het verwachte, een stem zou zijn opgestaan die me een kans zou aangeboden hebben deze teksten op de markt te brengen, dan ben ik tot vandaag op een ontgoocheling uitgekomen, zoals er al zovele zijn geweest in mijn leven, of anders gezegd, ik heb uiteindelijk niet bereikt wat ik bereiken wou.
Eergisteren of was het de dag ervoor, kreeg ik het bezoek van Margot, mijn lieve kleindochter, ze wou mijn kamer zien en was verbaasd over de vele boeken en dan vooral over de rij dagboeken – page a day diaries van the Economist – met de hand geschreven. Ze vroeg me wanneer ik dat allemaal had geschreven, en ik zegde haar, meestal vroeg in de morgen of laat in de nacht, dag aan dag. En ze keek me aan, hoe kun je zo iets doen en zoveel. En nu, de nacht in schrijvend, vraag ik me af met welk beeld ze is weggegaan van mij en welk beeld ze zal overhouden van die oude grootvader van haar met al zijn boeken en dagboeken en, met zijn tekeningen aan de wanden. Ze is achttien, ze is schattig, ik houd haar lang in mijn armen als ze weggaat.
Denkt ze soms aan mij, denken anderen soms aan mij?
Het zal wel. Zoals ik aan hen denk, denken zij aan mij. Zoals ik soms denk aan hen die ik in geen tientallen jaren gezien, noch gesproken heb, maar die toch regelmatig in mijn gedachten komen: oude collega, een Michel Jamar, een Jacques Roelandts, een Jan De Winne - zijn ze nog onder ons? - en wie nog allemaal, die ik niet opsommen wil, maar waarvan ik hoop en blijf hopen, dat ze ooit door een of andere omstandigheid op mijn blog zullen vallen en me zullen benaderen, plots, morgen, overmorgen en ik hen lezen zal, om in een ruk, de afstand die er was tussen ons in de tijd, te verbreken. Dit ook is een fractie van de hoop die k meedraag. tot binnen deze woorden.
Hoop, hoe weinig ook er van rest, dat leven is.
[1] Te lezen, leert een vriend me, als deel van een inscriptie op de muren van het Stadtschloss van de Goethestad Weimar.
|