.../...
Ze vertelde hem: ‘Als ik die namiddag van jou ben weggereden, zonder ook maar een teken van mij te hebben achtergelaten, was het omdat ik wist dat elk woord in meer me binden ging aan jou. En dan was er vooral wat ons scheidde, niet zozeer de jaren maar ik dacht dat er in je hart, dat misschien nog weende om de overledene, geen plaats open was voor mij, zoals jij zult gedacht hebben dat er geen plaats was voor jou in mij.’
Hij wou haar zeggen dat er een grote plaats vrij was nu. Maar ze ging verder: ‘Ik hoorde je gevoelens in de klank van je stem en binnen in mij was er iemand die riep: houd me, houd me, laat me zo niet weggaan. Maar de woorden die konden gesproken worden kwamen niet. Ik weet niet meer hoe ik weggereden ben maar toen ik in de zon kwam, verblind door het licht en de tranen, wou ik stoppen nog en roepen naar jou, maar een andere in mij, is verder gereden. En nu zit je hier voor mij. Ik weet nu waarop ik altijd heb gewacht, het was op dit weerzien met jou en dit weerzien lijkt me nu alsof alles wat ik gedaan heb tussendoor, in het vooruitzicht was van deze nu-ontmoeting, alsof alles getimed was in het leven.’
Ugo dacht aan het boek in psalm 139, hij dacht aan het vreemde in zijn leven, aan de vele momenten die hij als uitzonderlijk zag: ‘het kan, Anja, het kan, dat we in het oog gehouden worden, misschien door zij die overleden zijn en in een andere wereld leven die onze gedachten beïnvloeden, het kan allemaal. Maar er is nu wat is, en ik ben er gelukkig mee, ik voel me er wonderlijk goed bij, het is een gebeuren uit de duizend om opgetekend te worden voor het nageslacht. Zelfs al vinden er wellicht elk ogenblik van de dag her-ontmoetingen plaats zoals die van ons.’
‘Je vindt ze dus niet uitzonderlijk?’
‘Neen, laat ons stellen dat ze geschreven stond.’ - Hij dacht van het ogenblik af dat ik ben beginnen schrijven met inkt ‘lie de thé’, maar hij verzweeg dit.
‘Al wat we doen is dan in het vooruitzicht van wat er komen moet?
‘Ja, en deze in het vooruitzicht van al wat erna zal komen. Achteraf lijkt het toch zo.’
‘Denk je, Ugo, dat iemand weten zou wat dit komende ons brengen zal?’
Hij wist dat hij dit ogenblik altijd houden wou: ‘Het staat geschreven in de lijnen van je handpalm wordt er gezegd en er zouden er zijn die deze lijnen ontcijferen kunnen.’
‘In de sterren.’ zegde ze. ‘Het kan, die ganse maand augustus had ik rondgelopen met de idee de Besso te beklimmen maar had niemand om me te vergezellen en toen mijn vriend vertrokken was naar België heb ik, zo maar, op een avond besloten de beklimming van de Besso desnoods alleen te doen, ik zou wel een gids vinden. Een verlangen dat niet te stuiten was, alsof jij me riep vanuit de nevels van je bestaan.’
‘Dit kan, het kan dat ik je geroepen heb, al kende ik je niet. Ik was de avond van je beslissing met Robert en Gustave al in de cabane, en misschien heb ik, toen ik de slaap niet vatten kon, gedroomd iemand te ontmoeten zoals jij. En de volgende morgen, regende het en was het weer te onzeker, zodat we de Besso hebben uitgesteld tot de volgende dag, de dag die jij uitverkoren had voor jouw beklimming.’
Hij zag het café terug met de mensen om hen heen en de juffrouw die op en af liep: 'Ugo, je hebt me de tijd dat we samen waren heel diep geraakt’
‘De bergen waren leeg na je vertrek, Anja, het licht was weg, daarbij kwam nog dat de kinderen vertrokken waren; ik heb me opgesloten om te lezen en te schrijven. Saint-Luc waar jij was, lag aan de overzijde van de vallei. Ik wist dat je in een van de vele chalets moest zijn en ik vroeg me af of mijn pijn ook die van jou was.’
‘Ja, Ugo, het was anders dan pijn, het was een grote stilte in mij, een niet weten, een aftasten van wat er gebeurd was. Moeder had bemerkt dat er iets verkeerd ging en op een namiddag is ze bij mij op het bed komen zitten om te vragen of het omwille van het vertrek van mijn vriend was. Ik heb haar, in een opwelling, alles vertelt over jou. Ze heeft me gesust, heeft me gezegd kalm te blijven, niets overhaast te doen, te wachten om te weten of mijn gevoelens stevigheid hadden en ook, als het lot het wil zal je hem terugzien.
.../...
|