Hij was in zijn kamer, schrijvend voor de open haard, denkend, geloof niet dat het bestemming was. Hoewel, mijn beste Eluard, het was inderdaad misschien heel duidelijk een afspraak, belegd buiten ons weten, zonder uur noch plaats van de ontmoeting te kennen, maar iets of iemand wist het wel.‘Heb jij ook ooit zo iets meegemaakt, mijn beste Cervantes, of heeft ooit je Don Quijote zo iets gekend in je boek? ja, denk ik, a menudo, dikwijls.’
De rust was weg uit hem. Hij kende maar al te goed die gevoelens die opdoken lijk de wind vóór de regen. Gevoelens waarover hij geen controle had omdat ze hun oorsprong hadden in wat is tussen man en vrouw, de spanning tussen het yang-element en het yin-element.
Hij dacht ook hoe vreemd een dag kon gaan van het ontwaken tot de middag, tot de avond. En hoe een leven kon worden volgestouwd met ontmoetingen, en er waren er vele geweest, die niet gegeven hadden wat ervan verwacht kon worden. Maar deze ontmoeting was het begin van een vervolg. Alsof voor hen de tijd had stil gestaan en het ogenblik van het terugzien, zoals Anja zegde, het vervolg was op het ogenblik dat ze was weggereden van hem, haar hand door het raam van haar wagen, zwaaiend.
Zo wordt dit ogenblik van nu gekleefd op de avond, de morgen en de namiddag van toen. En al stonden de jaren ertussen bol bij haar als bij hem van klein als van groot gebeuren, alles er tussen in scheen nu samengevouwen tot een blad woorden van niets. En je weet nimmer wat je bezit aan mogelijkheden, je weet nimmer in hoever een samenzijn hoe kort ook, zijn wortels doorduwt naar het komende toe. Het kon dus dat hij geleefd had niet in functie van het boek dat hij aan het schrijven was, maar wel, en het boek incluis, in functie van het ogenblik dat hij haar opnieuw ontmoeten zou. Had hij geen boek geschreven, niet zo intens bezig geweest om zoveel mogelijk terug te halen uit die jeugd van hem, hij zou zeker niet die behoefte, die plots opkomende drang gekend hebben om iets klein als een flesje inkt te gaan halen op een plaats twintig kilometer verder. Het onbegrijpelijke web van gevoelens, van verlangens en tekorten, van handelen en niet handelen, dat zich weefde over hem en over haar. Maar het meest nog het web van gedachten, het web dat ons begeleidt en ons voert in de richting van de toekomst die in het web getekend ligt. We ontkomen er niet aan, niemals, never, jamas. En je weet wat je begint, maar je weet nimmer hoe deze ontmoeting zich vertakken zal over je dagen en hoe dromen en daden en mogelijkheden, lijk sneeuwvlokken zullen dwarrelen over en in jou.
Hij had haar gezegd, dat ze altijd aanwezig was geweest in die monoloog die hem bewoonde en zich wijzigde in woorden maar niet in inhoud; dat ze weten moest dat de tijd die ze samen waren, van het ogenblik van de cabane, van het ogenblik dat ze over de gletsjer waren, dat alles in hem gekeerd was naar haar; dat die gevoelens heel diep eerst, daarna verder gegroeid zijn; dat aldus het zaad van haar in hem, een boom werd die inspireerde, hem krachten gaf. En dat deze rustige geurende boom, deze levende boom, met haar naam erin gekerfd, thans gebombardeerd werd met zeven lentes tegelijk. Dit alles moet je weten, had hij haar gezegd, voor we verder gaan.
Hij had haar vergezeld tot aan haar wagen. Ze stond klaar om weg te rijden. De belofte van haar vrouw-zijn lijk een wolk van poëzie over haar. Omheen hen waren de huizen, was er het ruisende leven van de stad, de mensen, de auto’s, het grote licht van de beginnende lente:
‘Laat die boom van ons zeven maal zeven lentes ondergaan en laat de sappen stijgen in jou en in mij, maar weet je wel, Ugo, hoe groot mijn vreugde nu is, weet je wel in welke mate het lente is in mij?’
De stilte die met haar woorden binnenschoof in hem. Hij dacht waar brengt me dit ogenblik dat eens te meer is van alle ogenblikken van mijn leven. Maar ze ging verder: ‘Je zegde me, en wel die nacht gezeten voor de cabane, voor een hemel vol met sterren, dat alles geest is. Wel, ik heb, en dan meer en meer de laatste maanden, waarom weet ik niet, teruggedacht aan wat toen was open gebleven, zodat het nu bijna normaal toeschijnt dat gebeurd is wat gebeurde. Het wondere is dat ik nog niet zo lang geleden terug ben uit Petra en dat ik daar, in die smalle doorgang tussen die meest fantastische rotsen het gevoel heb gekend, dat lijk een steen neerviel voor mijn voeten, dat ik jou naar mij zou zien toekomen uit een kronkel van de weg.’
‘Ik was vorig jaar in Petra, ik was in die bergkloof en heb er aan jou gedacht’ zegde hij en hij loog niet!
‘Zie je wel, Ugo, maar er is meer. Ik begrijp thans heel wat en zo wil ik het ook begrijpen en aanvaarden, dat de breuk met mijn echtgenoot, dat elke poging van mijn ouders een andere man te vinden voor mij en dan de reden waarom ik in het weekend ben terug gekomen, zonder enige reden, zo maar om eens terug te zijn in Gent, alsof de stad me riep. Vreemd allemaal, vreemd, niet te geloven vreemd. En nu moet ik terug, heb nog een paar dagen werk en daarna, het opleveren van de binnenhuisinrichting aan de nieuwe bewoners van een prachtig herenhuis, een huis zoals wij er een zouden moeten bezitten.
‘Wij?’ vroeg hij.
‘Zoals ik het voel, ja wij.
‘En jij, voel je het ook.’
Hij keek haar aan, hij voelde het bonzen van zijn hart. Hij hield haar hand, dan kuste hij haar, raakte hij even maar haar lippen, haar stilte, haar diepte, even maar: ‘Bel me’ zegde hij en gaf haar zijn kaartje, ‘Bel me van uit onze woning in Bourgondië. Van waar precies?’
‘Van Anzy-le-Duc’, zegde ze.
|