Is het niet zo, zijn niet alle voorvallen in een mensenleven toevalligheden? Ga dan maar eens na hoeveel toevalligheden er niet nodig zijn opdat één bepaald gebeuren nog meer ‘toevallig’ zou kunnen zijn, zo dat het geen toeval meer zijn kan maar iets dat onvermijdelijk was.
Hij kon aanvaarden wat Rupert Sheldrake heel schuchter vooropstelt, namelijk omgeven te zijn door een wolk van vormende oorzakelijkheid, Sheldrake noemt dit ‘morfische resonantie’, en dat deze wolk, lijk een soort engelbewaarder toeziet op wat je doet, opdat je uitkomen zou waar je uitkomen moet.
Die er ook voor zorgt, en dat gevoel heeft hij meermaals gekend, dat hij leest wat hij lezen moet, ontmoet wie hij ontmoeten moet, en dat zijn boek aldus de afdruk wordt van al deze impulsen en een inhoud krijgt die kosmisch getint wordt, zoals Umberto Eco het wenst.
Zo ook wou hij dit meer dan onwaarschijnlijke terugzien gaan betitelen als het effect van ‘Sheldrake ’s wolk’ - hier durft hij het woord engelbewaarder niet meer gebruiken. Hij had getracht dit met andere woorden te verklaren aan Anja en ze had uitgeroepen dat het ‘Goethiaans’ was, dat Goethe ook over zoiets geschreven had. Wat hem verbaasd had, maar hij aanvaardde dit graag, gezien het van haar kwam.
Is het dan toch zo dat het komende het heden bepaalt via deze zogeheten morfische resonantie en is hij, dit schrijvende, een even grote ‘heretic’ als Sheldrake?
Vandaag schijnt het hem toe dat hij van in zijn jeugd omgeven was door zijn wolk. Immers, van jongs af was in hem de drang tot schrijven aanwezig. Achteraf gezien, weet hij ook dat er nimmer ofte nimmer een ogenblik is geweest dat hij deze idee volledig heeft opgegeven, dat zijn lectuur, zijn diverse pogingen en dan vooral het dagboek dat hij bijhield, à rato van meer dan honderdduizend woorden per jaar, dat dit alles gezien kon worden als een voorbereiding op het grote werk dat later komen moest.
Maar hij heeft nimmer een zondagsschrijver willen zijn. Hij heeft gewacht tot het ogenblik dat zijn beroepsbezigheden, waaraan hij steeds zijn beste krachten heeft gewijd, afgesloten waren, om met de inzet van zijn hele persoon in gang te komen. Aarzelend eerst, tastend en zoekend, tot hij beseffen ging dat het boek zichzelf aan het schrijven was; een uiterst vreemde idee die hij niet nalaten kan te vermelden alsof het boek zelf wil dat dit wordt opgetekend. En hij alleen weet dat heel wat zaken voortdurend zijn blijven kronkelen en wringen om toch maar niet achtergelaten te worden.
En waar kwam hij uit: een bundeling van bladzijden over het Inferno, de Hel van Dante; een bundeling van Fragmenten uit zijn dagboeken en, wat gedichten, die totaal los stonden van de poëzie van vandaag, maar enkel wat vrienden en kennissen kregen het toegestuurd.
Maar zijn wil en verlangen op te stijgen in de ruimte, zijn overtuiging dat, indien anderen het al zouden geschreven hebben, hij, zoals in een Romaanse kerk het licht uit het oosten een andere inhoud geeft aan de ruimte binnenin dan het licht uit het zuiden of het westen, hetzelfde vertellen wou met een andere ingesteldheid, komende van uit een andere dimensie of liever naar een andere dimensie toe.
Luisterend naar wat ze vertelde over haar ouders, over haar huwelijk en haar scheiding, over haar jeugd en nu haar werk, hoorde hij dat ze als binnenhuisarchitecte nu werkte aan twee belangrijke opdrachten die een groot deel van haar tijd in beslag namen.
Hij zag de beweging van haar handen terwijl ze sprak, de rustige glans op haar gezicht, haar ogen die hem niet loslieten en de schaduwplaats, die zijn echtgenote gelaten had, werd lichter en lichter. Hij voelde dat de meubels rond hem, de boeken en tijdschriften, de haard die al klaar lag om aangestoken te worden, dat alles zich verstilde in een wachten op wat nu komen kon.
|