Klassieke muziek: hoe lees ik je, hoe verwoord ik je klanken als je binnenkomt, een aubade in de morgen of een nocturne in de avond of tot welk deel van mij is het dat je spreken wilt in klanken, melodieën die golven van begeestering zijn of ovalen tekeningen van stiltes die ik horen kan, echoënd in de poriën van het zijn?
Mijn vraag is niet tot jou gericht maar tot mezelf als ik je beluister, zoals zo-even toen het licht opkwam de bomen voor het raam dromend op een laken van lucht, ademloos ik je benaderen wou, binnentreden in je ongekende wereld van tekens en klanken, een lang moment er wonen.
Wie heeft ooit gevoeld dat, naast wat woord en beeld vermag, er nu ook klank kan zijn die ontroeren kan – hoe teer je bent - tot de ogen vochtig.
Hij, Bach, de ruimte is, hij tot zijn God gesproken heeft van handen over klanken heen gebogen, het vreemde spel dat kleur en ritme is; hij klank en zang, ineen verweven heeft, mens en melodie in een veld van energie de geest in ons zich verstrengelt met wat zijn geest van eeuwen ons te zeggen heeft en wij luisterend, ineengedoken tot lang erna.
Tot deze morgen dat ik schrijven ging, maar niet de juiste woorden vond.
Zo het is en zo het blijven zal, wat is van Bach, ionen van herinneringen over velden en bossen, tot ons gekomen, het wonder dat van de schepping is en ons niet meer verwondert omdat zo oneindig gewoon geworden is te horen, de trilling van wat van zijn God kon zijn, wonend in de geest van Bach als hij noten tekent, hier gebracht met cello en viool, met fluit en trommelslag, zijn stem erin, de woorden als een tuil van rozen, het erbarmen dat we vragen, omdat we niet begrijpen kunnen wat van de hemel is.
De dag eenzaam als de bonsai op de tafel naast je, een paar dagen al. Je spreekt met hem zonder woorden, hij naar je kijkt en zo vertelt hij je, zich goed te voelen, met Bach in de kamer.
Hij weet het dus, we weten het allemaal, Bach is een lang gedicht over onsterflijkheid.
|