Wie is het die me nog leest, of wie zijn zij die in de loop van de dag even denken aan mij en op een verloren ogenblik gaan bladeren om te vinden wat ik geschreven heb? Hoe verloopt het mijn woorden, hoe worden ze onthaald, eens ontbloot, eens terug tot leven gekomen?
Ik schrijf maar en blijf het doen; dag in dag uit breng ik woorden samen, stijgt het aantal pagina’s tot een cijfer dat ik nimmer had verwacht. En ik ga maar verder, zonder omzien, blindelings de tijd in. Ik bereik aldus het hart van de herfst om nog verder te gaan in de richting van het jaareinde dat er eens te meer schijnt aan te komen voor mij. We zijn er nog niet, verre van, maar het zou kunnen dat ik een nieuw jaartal binnen ga. Gesterkt door wat voorbij is, zie ik het gebeuren, al weet je maar nooit.
Ondertussen blijven, schijnbaar de sappen stijgen in boom en planten, deze blijven stevig groen. De druivelaar is nooit zo hoog gestegen en de trossen druiven waren nooit zo talrijk. Ook de vijgenboom is uitgegroeid tot bijna abnormale dimensies en het aantal vijgen is groot, of ze nog zullen rijpen is een andere vraag, ze zullen wellicht verschrompelen en afvallen als het winter wordt, wat geen zekerheid meer is, dus er blijft nog een greintje hoop, de hoop die ik ook heb hier nog wat rond te lopen, het hoofd hoog gehouden en de gedachten nieuw zoals ze nog nooit waren.
Dit is al het nieuws dat ik heb deze morgen, maar ik wacht op het licht dat me overvallen zal, straks als ik even buiten ga een warme sjaal om mij geslagen. Als je me kent, zie je me gaan licht gebogen, de haren in de wind.
En met het licht zal ik weten wat ik beter had geschreven, maar dit hoor je dan wel een volgende keer. Want eigenlijk gaat er niets verloren.
|