Ik bevind me van het eerste uur in de morgen in het hoog gezelschap van componisten van alle slag en van alle tijden. Hoe wil je dat ik me niet geroepen zou voelen om in hun sporen mijn sporen te verdienen of dan toch op te eisen.
Of ik er gisteren, op zondag, er bij jullie in geslaagd ben met mijn ‘I AM’-betoog, weet ik niet, ik vraag me zelfs af of ik, wat mijzelf betreft, er in geslaagd ben, want als ik herlees wat er staat is het wel helemaal conform aan wat ik dacht te moeten zeggen?
Zo duidelijk is het me nu ook niet, maar de tijd zal komen, ik weet het, dat ik het nog duidelijker stellen zal, hoe, zoek ik nu nog niet, maar het komt wel, en indien me de tijd ontbreken zou dan hoop ik toch de eerste stappen te hebben gezet in de goede richting, een richting die door anderen zal gevolgd worden met meer succes. Het is en ik herhaal me, een sleutelpunt dat zo maar niet, zoals door George Steiner, hoe wijs hij ook is, opzij mag worden geschoven.
Ik houd mijn betoog van gisteren in elke geval in beraad. Het is dus geen symfonie van klanken die ik achtergelaten heb, het was ook niet mijn bedoeling, maar wel een ‘ding’ voor die geest van ons, voor de innerlijke mens in ons, wat even geldig is, een uitdaging , een manier van ‘erzijn’.
Aldus meen ik me opgetrokken te hebben tot het niveau van de ‘schrijvers’ van deze morgen die de ganse dag zullen doorgaan en die ik graag volgen zal tot het ogenblik dat ik de lakens en dekens openleg van mijn bed om ‘gelukzalig’ - weet dat het voor mij een goed moment is - in het bed te stappen.
Niet dat ik intens luister naar wat ik hoor met naam van het stuk, van de maker ervan en van de uitvoerder, maar de muziek is er als een meubilering van de kamers waar ik rondloop. Dit is dan mijn eenzaamheid opgevuld met wat van de mens is om me heen, de mens die van uit alle hoeken van de wereld en van alle tijden uit het verleden naar mij toekomt en me gezelschap houdt, van Satie tot Bach, van Debussy tot Mahler. Mijn God – een uitdrukking van mij die je niet letterlijk nemen moogt – wat een ongelooflijke rijkdom die ik heb in mijn late dagen, mijn dagen van bezinning naar mijn einde toe. Hoe vul ik die anders dan zoals ik het nu doe.
Ik vraag jullie zelfs niet om een poging te doen om me te begrijpen, ik hoef niet begrepen te worden, ik begrijp me zelf meer dan voldoende en het is op zelfkennis dat alles berust. Ik meen dat ik mezelf aan het leren kennen ben wat een goed begin al is.
En ik meen ook dat het soms, maar niet altijd, gemakkelijker is vijf appelsienen te persen dan vijf pagina’s te schrijven, maar dit is geen wijsheid, wel een vaststelling.
|