Het ontging me niet, het ontging me helemaal niet dat de zon, gezien de stand van de aarde haar meest noordoostelijk punt heeft bereikt, resulterend in de kortste dagen van het jaar en dat ze nu op haar terugkeer naar het zuivere oosten is dat ze bereiken zal de dag van de lente-equinox. De Kerk heeft dit ook ingezien en stelt de geboorte van het ‘Kindje Jezus’ symbool voor deze terugkeer, dit in een wereld die nood heeft aan symbolen die onze geest levend houden.
De vooruitzichten voor een man die elke morgen uitkijkt naar de kleuren in het oosten, zoals ik, liggen dus heel gunstig. Eraan denkend, me erin vermeiend verheft het me omdat ik inzicht heb in het kosmische van dit gebeuren en dat ik weet dat ik, hoe minimaal ik ook ben, er aldus deel van uitmaak.
Het is niet ‘niets’, het is een groot gevoelen dat me sterkt, méér nu, in mijn oude dagen dan vroeger omdat de tijd, of wat we zien als de tijd, onze vriend geworden is en niet zo zeer iets voorbij vliedend. Neen hij hangt over ons nu, ons beschermend, ons omhullend, we zijn deel ervan geworden, we zijn erin binnengedrongen in plaats van er buiten te staan.
Dit is dan het grote voordeel van het oud-zijn na het oud-worden, een rust die over jou gekomen is, zoals het ogenblik van de kerstroos die ik zag in de tuin deze middag die zich openen gaat naar het licht, het grote moment in het leven van de kerstroos, het zich openen precies op Kerstdag.
Wees verzekerd ik houd het in het oog als een symbool voor mij dat alles op zijn tijd komt, ook ditgene wat mijzelf betreft.
Wat eigenlijk veel is en ook niet, zoals de tijd veel is en ook niet. Mijn hunker naar nieuwigheden heeft zich gestold in wat is, en wat is heeft zich gestold in wat komt, het is een volle beweging, een lange lijn van bewegingen of beweging ontstaan uit beweging.
Je weet het ik zin op Zen, in alles wat ik doe, dan toch in wat ik schrijf. Bereik ik de perfectie?
Ik denk het niet maar wat doet het ertoe?
Maar heb je het stille gehoord in mijn woorden, het stille komende vanuit mijn diepste ik, mijn oer-ik dat is van alle tijden die er geweest zijn tot zijn binding tot in en tot met de Big Bang, zoals ik er ben zoals de kerstroos in de tuin.
Ik ook sta op het punt me te openen op wie ik in den beginne ben geweest. Zo ver heb ik willen afdalen in mij, al wist ik het niet, ik was er, ik was er.
Was ik er?
Staande op de rand van Kerstmis is het de vraag die ik me stellen blijf, dit tot mijn laatste adem. Je kunt na al wat ik al schreef van mij niet verwachten dat ik er onwankelbaar op antwoord, maar als ik er was van in den beginne dan zal ik er zijn op het einde, of zoals T.S. Eliot het schrijft – en hij was een wijs dichter – ‘in my beginning is my end.’
|