Had verwacht/verhoopt dat de lezers van mijn boek, vrienden van hen zouden aangeraden hebben om mijn boek, ‘De Adem van de Dagen’ dat mettertijd aan het verdwijnen is, te kopen. Maar dit is ijdele hoop geweest en gebleven, het boek is dus een stille dood gestorven. De reden kan veelvuldig zijn: onleesbaar, geen spanning, te veelzeggend of te diepgaand. Ikzelf zal het nooit te weten komen en ik leg me er bij neer, het was een mislukte poging, een verkeerde inschatting van mijn kunnen en daar zal het wellicht op neer komen. Een zaak is zeker zonder hulp van buiten uit geraak je nergens.
Zo kruis erover, het raakt me niet meer, zeker niet zoals het me had kunnen raken, maar de omstandigheden – de ondergrond van mijn gevoelens - zijnde wat ze zijn gaat het on-succes ervan over me heen en ga ik verder met wat ik nog denk te doen te hebben.
Ik zag mijn broer Georges gisteren (°1936)) voor de laatste maal. Ik sprak met hem over hoe het gegaan is met onze jeugd, hoe het leven was toen, de zomers, de winters. In feite was ik (°1927) weg van huis toen hij aan het opgroeien was, ik weet dus niet zo veel van hem, juist genoeg opdat hij mijn broer zou zijn. We zijn dan gisteren uit elkaar gegaan, ik met de beelden in mij die we opgeroepen hadden.
Deze morgen echter overvalt me de realiteit van de feiten die zich aanmelden. Deze ook zitten nu geankerd in mijn ondergrond waar ze zich mengen zullen met wat er al aanwezig is. Het wordt een dofheid, een last om mee te nemen als ik schrijven ga: ogen die vochtig worden als ik eraan denk en ik me er niet tegen verzetten kan, ook niet wil, ik aanvaard wat is en houd het zoals het is.
Dit is trouwens hoe ik besta, niet ‘gekwetst van binnen’ zoals in een of ander gedicht, maar geladen met een soort van verdriet, dat eigenlijk geen verdriet is, eerder een pijn maar dan geen pijn zoals deze van het lichaam, maar een holte van pijn.
Ik schrijf erover om de pijn te verdoven, maar dit is vandaag weinig hulp, ik voel nog te zeer zijn lange omhelzing toen ik vertrok, zijn mager, scherp gelaat tegen het mijne, broer tegen broer.
Wat verwacht je nog meer dat ik zeggen zou, als ik hiermede alles heb gezegd van wat leeft in mij, een donkere wolk die overdrijft of hangen zal blijven. De tijd van de dagen die komen zal het uitmaken: zeker is, niets hoeft zich te wijzigen, het is zoals het is, en zoals het is neem ik het en houd ik het.
Het is het gevoel van de oude man in mij, weliswaar getemperd door de jaren, door het weten dat het leven te nemen is zoals het op jou afkomt, in de geest grootmoedig zijnde.
De nieuwe dag is er, het licht vaal nog, zal zich vastkleven in de variëteit van groenen en gelen in de bomen aan de overkant, je zult er lang naar kijken met een groot ontzag voor wat de natuur, voor wat het leven van de Kosmos je biedt en je zult dankbaar zijn, heel dankbaar dat je er over schrijven kunt alsof alles een gebed was.
Dankbaar zijn, ik sterf nog niet.
PS. Indien interesse voor het boek: Google 'De Adem van de Dagen'.
|