De dag opent zich als een belofte, als de belofte van de eerste zin van het boek dat ik lezen ga. Ik voel me ineens ingesteld om deze dag anders te beleven dan de dagen ervoor, intenser, meer bewust van de aard ervan, een dag die in mindering komt van de dagen dat ik er nog zal zijn, dus voor mij waardevoller dan alle andere dagen ervoor en dit geldend voor alle dagen die nog komen zullen.
Ik wil elke dag intens beleven, wetende dat het de dag van mij is en niet van de machine in mij. Het boek dat van het leven is lezen van het eerste woord tot het laatste, wat er ook te lezen staat even aandachtig of het nu van Hertmans is of van Brusselmans, van Mozart of van Shostakovich of van Bach. Mezelf zijn en achter mij te laten alle onbenulligheden, alle droefheid, alle vervreemding van de dingen die er zijn of er komen zullen, de kleine en de grote.
Mijn leven is zelden zo geweest, ik ben zelden zo alleen geweest met de woorden die ik schreef, zelden of eigenlijk nooit. Of ze er beter zullen om zijn weet ik niet, het is echter het gevoel dat overheerste als ik begonnen ben te schrijven deze morgen.
Maar het is nog altijd met pijn omkleed - een pijn die diep zit – als ik schrijf. Omkleed als met een suite van Bach, en tevens gekleurd, verinnigd in een totaal nieuw beginnen dat me van nu af brengen moet, ver voorbij de vele mogelijke verrassingen die het schrijven me biedt, want ik baad nu in een vrijheid die ik nimmer gekend heb, enkel en alleen aangewezen op mezelf, al het materiële, al het noodzakelijk dagelijkse, neergelegd naast mij.
Hoe schrijf ik dan?
Is het niet zoals Mozart in zijn ‘Zauberflöte’, het is dan toch open zijnde voor alles, Vertederd door al wat van het leven is, echter telkens de schaduw van de dood rakend met de tip van mijn tenen.
Cervantes schreef, de schaduw van zijn einde rakend, zijn ‘Novellas ejemplares’ met de voet in de stijgbeugel - en el estribo – zoals hij wist, en ik schrijf naar mijn vierhonderd twintigste dag toe. Evenwel we kennen beiden het grote geluk van het schrijven dat onze dagen ophemelt, verrijkt en vult met een glans die lichtend is en warmte geeft. De dingen die ons omringen kennen die glans, ze zijn er wezenlijk en we ervaren ze als levend, als sprekend tot ons, vertellend van waar ze komen en hoe ze ons bereikten, vele kleine als grote verhalen, herinneringen met een gouden rand, sommige met vochtige ogen.
Het is op deze wijze dat we leven en dat we schrijven. Het weze zo tot ons einde toe.
|