Het gebeurt dat je mensen ontmoet met wie je spreken kunt over onderwerpen die het gewone van de dagen ruim overstijgen. Je geest komt los en opent de geest van de anderen, de geest van zij die denken zoals jij. Maar, en dit is het verschil met jou, zij kennen niet allen, de nood om hierover te schrijven.
Wat zou de waarde zijn van een boek dat een dergelijk draagvlak kent en dat in feite, gezien je ook de gedachten en de redenering van de anderen moet schrijven, neerkomt op een alleenspraak met jezelf, zoals Dante de woorden optekende van Vergilius - hij noemt hem: tu duca, tu signore, tu maestro[1] én van de zielen met wie hij sprak en dan nog wel, al wat hij bedacht in strak gemeten verzen in 100 canti opgesteld.
Ik durf zeker niet beweren dat ik de kunst van Dante ook maar in de verste verte benader, maar het kan dat hun reacties heel diep gaan, rijker zijn dan die van mij, en een springplank zijn naar nieuwe gedachten die oprijzen en opgetekend worden. Zij zijn de stille denkers, jij bent ‘der Einsame im Herbst[2]’, de eenzame, in zijn cel, bezeten door het schrijven. Hoe komt het, stel ik me dan de vraag, dat voor mij het schrijven een levensnoodzaak is geworden, een soort ziekte die me afzondert van de niet-schrijver en ik me daarenboven nog vermeid in de dingen die ik schrijf.
En ik niet alleen, lezers nemen mijn woorden over - zoals het gebeurde een paar dagen terug - en brengen die binnen in hun geschriften, zodat er, wat de ideeën betreft er een osmose plaats vindt van zijn woorden met die van mij, het hoogste dat ik verhopen kan. Ik heb dan duidelijk niet voor niets geschreven, mijn woorden werden gesmaakt en opgehangen als een schilderij in de kamer van de lezer, waar ze hun definitieve vorm krijgen en ook hun rol te vervullen hebben in een andere omgeving.
Zo niet zijn de woorden die ik neerzet geen lang leven beschoren. Ze blijven treuzelen in een zeer beperkte kring, ze worden niet uitgedragen al was het maar binnen het Nederlandse taalgebied, Het deert me echter schijnbaar niet, want ik blijf schrijven, zoals vandaag, al weet ik niet altijd waar ik ga uitkomen.
Zeggen dat ik destijds Saramago nodig had om deze dagelijkse blogs te schrijven. Hij was mijn voorbeeld, want vóór hem had ik nog niet gehoord van de mogelijkheid ervan. Het verschil toen was dat hij wist dat zijn blogs – hij schreef ook niet elke dag - zouden gepubliceerd worden. Wat hij echter niet wist is dat hij me met zijn ‘nada’s’ van toen, zoals hij ze noemde, zou inspireren om hem met mijn ‘nada’s’ na te volgen.
[1] Inferno: Canto secondo (139-142) : ‘Or va, ché un sol volere é d’ambedue : / tu duca, tu signore, tu maestro / cosi gli dissi , e poi che mosso fue, / entrai per lo cammino alto e silvestro.
[2] Gustave Mahler, ‘Das Lied von der Erde’
.
|