Ik word in de SdL[1] geconfronteerd met de dichtbundel van Erwin Mortier. Noem ik het poëzie als ik lees wat ik lees. Ik verwijt me nu, als ik terugblik op de gedichten die ik schreef, dat deze veel weg hebben van deze van Erwin, dat ze alle te veeleisend zijn, te diepzinnig en door het gebruik van te veel abstracte woorden, te hol klinkend. Ze ontbreken soepelheid, lichtheid, klaarte. Te veel filosofie in een gedicht schaadt, het neemt het poëtische uit het woord weg, het verveelt. En als het niet kan het filosofische erin te verbergen dan beter geen filosofie.
Vele van de gedichten die ik schreef lijden eronder, misschien vind ik nu nog de tijd om, wat ik destijds schreef aan zee in San Juan, Cabo de las Huertas - maar dit gaat jaren terug - te herschrijven met een blik op wat ik denk hechte poëzie te zijn.
Als ik het gedicht neem dat in de SdL werd overgenomen en ik lees :
Ma,
Ik stel me voor dat je daar in Andromeda met de wetten de Plejaden bindt en Orions sokken verstelt.
Vertel me, mamaatje, wie heeft de wijsheid in het binnenste gezet, het raderwerk der melkwegstelsels?
Wij dichters vergaten het antwoord te verbeelden, waar hebben we onze heuglijke vleugels der pauwen gelaten?
De veders van de ooievaar? De struisvogel zijn gepluimte? In welk zand warmt de zon ons broedsel?
Waar is Behemoth, of Leviathan? In welke dierentuin kauwen ze mak op zakjes pinda’s van Japanse toeristen?
In het verdomde kwadraat van de nacht slaap ik altoos alleen.
Ik ben geen recescent, ik lees en herlees. Terwijl ik alle moeite moet doen om te begrijpen wat hij zeggen wilt zoek ik naar dat vleugje poëzie dat ik zou moeten vinden in de vleugels van de pauwen, niet in hun staarten. Ik denk aan Louise Glücks ‘NIght Migrations’.
Het is maar een vaststelling en tezelfdertijd een mea culpa. Ik ook schreef:
Levend, meer dan ooit, ondanks de vele jaren, ondanks de haren wit - alhoewel geen triomf, verre van – maar hier verblijvend waar wind en zee de adem zijn, ons toeverlaat, ons onbevangen streven, dringen we de schoot der Wijsheid binnen zoals in het begin der tijden, door het Woord bezeten,
over de grenzen van wat zichtbaar en onzichtbaar is, luisterend naar de stem van wie we zijn en wie we waren en van wie we hadden kunnen zijn, maar ‘only in a world of speculation’[2] dan.
En zo verder, terwijl het heel wat anders kon en met meer gemak gelezen, zoals ik het nu herschrijven wil:
De zee bij San Juan, Cabo de las Huertas
Hier verblijvend waar ons ademen wind en water is willen w’ binnen dringen door het Woord bezeten zoals in het begin het was,
van wie we zijn van wie we waren en van wie we hadden kunnen zijn samen genomen al wat zichtbaar en onzichtbaar is.
Ogenblikken aan elkaar geregen, een kwantumwereld erin verweven, een opening die we betreden.
Hemel en aarde, zeeën hoog gehouden, uitgeschreven op folio’s oud papier in simpele woorden weergegeven: alle weelde die er is.
We waren er, We hadden er lang willen blijven op de rots gezeten, maar de tijd, de tijd ontbrak
al is hij niet.
Ik zeg het maar, hoe eenvoudig het ook kan. Ik was aan zee en ik zat er hoog op een rots, de zee en het licht erin, diep onder mij, schrijvend. Ik zat er terwijl de tijd vergleed, de tijd die niet is. Ik zou er keren willen nu en zitten op de plaats waar ik vroeger zat en, verder schrijven, lichtvoetig nu.
[1] De Standaard der Letteren van 10.10.2020. Paul Demets over: 'Moeder de Muze', dichtbundel: ‘Precieuze mechanieken’ van Erwin Mortier, De Bezige Bij, 114 blz. 22.99 €
[2] T.S.Eliot: ‘Four Quartets’
|