Er is dan toch iemand die vermoedt waar mijn doopvont ‘Letteren’ stond. Hij schrijft me overvloedig en ik neem er de essentie uit:
‘Enkele dagen geleden las ik een blog die je tien jaar geleden schreef. Toen zei ik dat je nog steeds over hetzelfde blijft schrijven maar... steeds anders, Tot vandaag gebeurt dit: steeds over hetzelfde en toch... steeds anders, diepzinniger, leerzamer, mooier, verfijnder... Gedurende die vele jaren heb je een eigen stijl gecreëerd: jouw stijl die niemand anders ‘eigen’ is. Ik kan het niet verklaren: wanneer ik denk aan jou, denk ik spontaan ook aan Maurice Gilliams, ‘de Prins der Vlaamse/Nederlandse Letteren’. Vaak denk ik dan ook aan ‘Elias, of het gevecht met de nachtegalen’, aan ‘Karel of het gevecht met zijn Geest, zijn Hart en zijn Taal’.
Hij voegt er tussen haakjes nog aan toe:
‘Bijzonder veel plezier bezorg je me met je eigen en ‘eigen-aardige’, speciale, syntactische constructies.’. Waar ik, dan niet bewust van ben.
Als literair hoogstaande, heeft hij één zaak correct gezien: ik ben gevormd door Maurice Gilliams, hij is van in den beginne mijn voorbeeld geweest. Vóór hem schreef ik al enkele gedichtjes, tot op een dag, een collega van toen in de Bank, Jan De Win, me sprak over het wondere boek van Maurice Gilliams, over Elias en Aloysius en hun - of zijn? - gevecht met de nachtegalen.
Ik zegde het al, Francis Jammes spreekt over de Poëzie, ‘qu’elle a gâtée sa vie’, maar Gilliams heeft het tegengestelde gedaan, hij heeft mijn manier van schrijven gevormd, verrijkt, bevestigd, verpersoonlijkt, een ‘eigen aard’ gegeven.
Ik heb me ervan min of meer kunnen bevrijden nadat ik, op een heel bijzondere wijze - een hand op mijn arm - de poëzie van T.S. Eliot heb leren kennen. Van dan af, ben ik een mix geweest van beide. Er kan wel een Pasternak worden aan toegevoegd en nog een paar andere schrijvers, maar, Gilliams en Eliot steken er ruim boven uit. Ze hebben me dermate gevormd dat ik mezelf terugvind in hen.
Van Gilliams weet ik dat hij gepoogd heeft een vervolg te schrijven op zijn Elias, een ‘Aloysius’, maar dit boek is uit de omloop verdwenen. Het komt zelfs niet voor in zijn ‘Vita Brevis’, zijn verzameld werk. Hij zal er niet tevreden over geweest zijn en zo ken ik hem, zoekend naar de perfectie, waarin ik hem tracht te volgen.
Zijn Elias is voor mij een meesterwerk, en is dit voor velen. Zoals ‘Four Quartets’ van T.S. Eliot voor velen uitzonderlijke poëzie is; ze was het zelfs voor de Adhemar van Marc Sleen. Ik durf zelfs zeggen dat wat mijn gedichten betreft deze bijna allemaal getint zijn door Eliot.
Of, hoe we bestaan: ik heb een goede vriend die schildert, zijn werk is getint door het werk van, Maurits Van Saene. Hij kan of wil er zich niet van losmaken evenmin als ik me zou willen bevrijden van Gilliams of Eliot. We zitten beiden in een keurslijf en denken er zelfs niet (meer) aan. Waarom zouden we, we zijn allen de leerling van wie ons is voorgegaan, we wandelen allemaal in een of ander voetspoor in de eindeloze vlakte die van de kunst is, van om het even dewelke, tot deze van het boogschieten!
|