Een morgen die van het wezen van het licht is.
Een morgen die bezinning is, een vage terugblik naar wat me in mijn jeugd werd bijgebracht
en ik, met de jaren voor een groot deel verworpen heb. Vervangen heb door het
geloof in een alles omvattend Zijn, aanwezig in de minimaalste particules, als aanwezig in alle
geledingen van wat is, en er is het Al.
Een
levend iets, een eenheid, waarin alles met alles gelinkt is. Het ganse
universum, één levend wezen van materie en geest
ineen verweven, het ene niet bestaande zonder het andere.
Gelovend
dat dit een spiritueel gegeven is dat ons omhult en ons vormt, dat ons levend houdt,
niet alleen als deel ervan, maar als functioneel deel ervan. We zijn de ogen
van het Universum, we zien wat het is, wie het is en hoe het is. En als
dusdanig zijn we, elk afzonderlijk, een zelfbewust mini-universum op ons eigen. Ik bedoel hiermee dat het Universum er niet
zou zijn waren wij, de mens, er niet.
We zijn er opdat het Universum via ons 'weten' zou dat het er is. Zeg dus nooit, zoals Jacques Monod, dat we er toevallig
zijn. De denkende mens is er omdat het noodzakelijk is dat hij er is.
En de mens, hij is er - en dan bedoel ik in
de eerste plaats het denkend vermogen - of kan er zijn, op elke plaats in het Universum, op
elke plaats waar de mogelijkheid is dat hij er zou zijn, de aarde een van de
n-plaatsen zijnde. Ik denk dus niet dat we in het Universum de uitverkorenen
zijn of blijven zullen.
Dit is waar ik vandaag, uitzonderlijk,
geïnspireerd door het licht van een namiddag, ben aangekomen. Het punt in mijn
levenslange bezinning: mijn hunker, die
Sehnsucht nach dem ganz Anderen, zoals Max Horkheimer het formuleerde.
Nochtans, vrienden, want dat zijn jullie,
daartegenover, hoe gemakkelijk is het niet alle vragen, al het zijnde, opzij te
zetten, de pauselijke Veritatis Splendor
van jaren terug te herlezen en te aanvaarden. Aldus te leven zoals het ons gevraagd
wordt, blindelings vertrouwend - en er zijn er velen die dit doen in deze
wereld - in wat de Geschriften voorhouden of: geloven om te begrijpen zoals
Bernardus het wist en niet zoals Abelard, begrijpen om te kunnen geloven.
Ik dacht vanmorgen
dat dit het eindpunt kon zijn, een soort inventaris in enkele schamele woorden
gebundeld, de uitkomst van alle gesprekken die ik gehouden heb, al die tijd, en
met mezelf en met de boeken - een Multatuli tot de hoofden van Lebak
- gegevens naast elkaar en over elkaar gelegd, in elkaar geschoven, openingen
naar andere structuren van het weten, die naar ik meende de waarheid dichter
benaderden, al wist ik niet wat die waarheid wel was of zijn kon.
Een zaak echter is
zeker. Ik las over de New Physics en ik vond dit een nieuwe
Bijbel, ditmaal geschreven in data en niet in woorden die vertaald dienden te
worden. Ik las over bepaalde gebeurtenissen dat die van de hand Gods waren, waaraan
ik geen boodschap had omdat de God van mij, in de dingen zelf, in al wat is en wat
nog komen zal, verweven zijn, en zijn
verwevenheid, zijn ego is.
En alles wat ik las
of dacht bleef, zoals deeg in de trog, gistend in de geest. En zo gebeurt
dagelijks dat al wat is van de gebeurtenissen in mijn leven, door de dwingende
krachten van de geest in mij, worden overgebracht naar mijn hand en mijn
vingers en over het papier als ik schrijf.
Ik ben de man en zijn
dans van woorden, alsof ik adem in woorden en woorden in osmose over mijn witte
bladen worden uitgestrooid en dit, mijn leven was en is, de adem van mijn
dagen.
*
Ik schreef dit met op
de achtergrond - er is er altijd een als ik schrijf - Anne-Marie Mutter in het
derde vioolconcerto van Mozart. Een absoluut hoogtepunt. Ik luister dan, zonder
te luisteren, gefocust op wat ik schrijf, maar omhuld met Mozart en Mutter:
beide staan daar de viool in de hand, de verlenging van hun geest die ik
onderga in mijn woorden.
|