Ik heb niet véél te schrijven vandaag, maar wel over wat ik vind dat belangrijk is in verband met twee publicaties.
Een eerste is van De Standaard van 9 maart, een artikel van de hand van Ines Minten gewijd aan het werk van de in Parijs verblijvende Algeriaanse kunstenaar, Adel Abdessemed, werk dat o.m. tentoongesteld wordt in het MAC van Grand-Hornu.
Adel Abdessemed, verwijst naar wat geschreven staat op de grafzerk van Marcel Duchamp: ‘La mort, d’ailleurs c’est toujours les autres’, een epigraaf waarvan de betekenis niet doordringt tot mij, maar wel tot Abdessemed:
‘Het geweld, dat ben ik niet, het zijn de anderen, je kunt vandaag over niets anders praten of denken. Als ik geen kunst zou maken over geweld, waarover dan wel.’
Met als voorbeeld een duif met dynamietstaven op de rug, me herinnerend aan de tekening van een Deen die zich hiermede een fatwa op de hals haalde.
Ik ga niet oordelen over de kunstwaarde van het tentoongestelde, want ik weet niet wat het betekent, als kunstenaar ingesteld te zijn op geweld. Maar, zegt hij: ‘alles vertrekt, zoals steeds, van een beeld dat hem schokte. Zulke beelden achtervolgen me. Ik verwerk ze om ze kwijt te geraken.’
Een tweede is iets totaal tegengesteld, komt uit een publicatie, ‘Art Work’ van de Nationale Bank van België voor haar personeel. Hierin trof me deze dagen, een zin van John Maynard Keynes, de vader van de economisten, de man die bewees dat er schoonheid stak in de economie; de man die de stelregel van de krekel en de mier duidelijk in zijn visie over Economie had verwerkt en toegepast.
Het is een zin geciteerd door Jan Smets, binnenkort uittredend Gouverneur van wat de NBB, als centrale bank[1] - functie nu overgenomen door de ECB - nog is; een zin die ik pas nu ontdek en hier heel graag, zoals geciteerd, herneem; een zin die van goudwaarde was toen de dollar nog een bepaald gewicht aan goud, zijnde 35 USA $ het ons, vertegenwoordigde:
‘The day is not far off when the economic problem will take the back seat where it belongs, and the arena of the heart and the head will be occupied or reoccupied by our real problems – the problems of life and human relations, of creation and behaviour and religion.’
En Jan Smets – denkend aan ‘a thing of beauty is a joy for ever’, zoals ik hem ken als fijngevoelig mens, jong nog als ik hem zie op de foto – die er aan toevoegt: ‘creatie, o.m. door kunst is essentieel voor ons welzijn.[2]
Maar dan, in zelfde ‘Art Work’ vind ik de foto’s van de laatst aangeworven werken die de kunst van vandaag vertegenwoordigen. Hier ook ben ik totaal onbevoegd om te oordelen waar anderen, zoals Catherine de Zegher, ‘externe kunstadviseur(!) met visie’ - opvolgster(!) van Jan Hoet [3] - het wél waren.
Het is geen kunst met als thema ‘geweld’. Het is kunst die handelt over niet veel meer dan het ‘Niets’, het enige onderwerp dat nog van waarde schijnt te zijn. Een foto van een schilderij vooraan, zegt het ons: ‘something of value’. Inderdaad alles heeft waarde, niets is onbelangrijk, zelfs niet wat door dier of mens – er zijn voorbeelden - wordt achtergelaten. En ik kan erin komen als we het zien met ‘the new physics’ op de achtergrond. Ik vrees echter dat zij die optreden als kunstenaar in ‘Art Work’, deze visie niet hebben, niet kennen zelfs.
Voor mij, als ik het zeggen mag, is kunst een binding met wat van de Kosmos is, is het niet het voorgestelde zelf, het ligt hem in de wijze waarop het wordt voorgesteld: minutieus zoals het gebeurt in de natuur en niet, zoals de mens het gemaks’halve ziet.
Kunst is inzet, is het ‘vasthechten’ van een paar takken, met hun schaduwlijnen, aan de muur, niet de takken zelf. Vijftig jaar geleden heb ik een stuk wortel ingekaderd, de wortel was ik niet, enkel het inkaderen en de idee aan de basis was van mij. Maar ik noemde dit geen kunst.
Ik besluit dus voluit en krachtig: ik zeg aan mijn twee vrienden, ‘schijn’-kunstenaars in de ogen van de hedendaagse wereld van de kunstenaars met naam, zoals deze die door de Bank, die door Catherine de Zegher - en we weten ondertussen in welke put ze is terechtgekomen - als uitverkorenen werden gezien. Ik zeg dus aan de schilder, Dany Persoons, aan de beeldhouwer, Daniël Janssens, uit mijn o zo kleine wereld, dat ze hun poeder aan het verschieten zijn in de achtertuin, in het ‘schijnbaar moerassige’ van het verleden. Ik weet dat ze niet zullen luisteren, verblind als ze zijn, verstard in wat van de tijd, ‘the joy’ van Keats was. Vandaag hebben ze, en ze weten het, geen schijn van kans meer.
Keats, Keynes, waren mensen met inzicht, wisten wat creatief zijn was. Zijn we dan ineens zoveel slimmer, zoveel wijzer geworden?
Dit is mijn verhaal gepuurd uit twee bronnen. Mijn verhaal van de depressie in de kunst; voor anderen is het de inflatie, misschien, maar dan wat de toekomst aangaat, wat ik voorspel, de deflatie.
[1] Wie geïnteresseerd is in Central Banking Policy, kan ‘Modern Banking’ lezen van R.S. Sayers. Ik las dit einde de jaren vijftig. Ben niet meer zo zeker van de titel ervan.
[2] Genomen uit zijn inbreng in ‘Art Work, a Yearly review for people who work among art’, wat heel mooi gezegd is: de mens werkend, creërend dus, midden in de kunst, de essentie die van het leven, voor mij van de Kosmos, is. En wat de lay out van Art Work betreft, het is een juweel, een document, dat ik bewaren zal.
[3] Ten tijde van Luc Coene, de vorige Gouverneur van de NBB, die wou dat Jan Hoet – weet ik van Jan zelf - een Théo Van Rysselberghe wou aangekocht zien.
|