Zij die hopen op de goden (Canvas programma van 10 december) hebben het zich gemakkelijk gemaakt. Ze zijn de goden gaan opzoeken in de woonkamer van een bejaard koppel, tot in hun slaapkamer toe of, wat een ander uitzicht biedt, in een totaal verlaten fabriek tussen wat rommel die overbleef. Je vraagt je af of het op die plaatsen is dat je goden ontmoeten kunt en dan nog, als er daar zouden aanwezig zijn, welke is de zeggingskracht ervan?
Wellicht zoeken ze slechts de goden die passen bij de werken die ze op het oog hebben en is er bij hen niet de minste behoefte andere op te zoeken, gezien niet meer nodig in de tijden die we nu beleven. Het mediocre is rijk genoeg aan verrassingen, eens terecht gekomen in kunstgalerij of museum, kan het als kunst worden gekroond.
Het verbaast ons nog altijd, dat het precies op die plaatsen is dat er gehoopt wordt de goden te ontmoeten; dat het niet is in de omgeving van de gesteenten van Stonehenge, het niet is in de bossen, het niet is aan zee of nog, op het labyrint, getekend in de betegeling van kathedralen. Want, zijn het de goden zelf niet die je daar zult ontmoeten, je ontmoet er hun adem, hun levenshunker die er over uitgespreid ligt. En het is nochtans daar dat andere perspectieven en zeker meer waardevolle, meer kunstzinnige, meer geladen mogelijkheden, zouden kunnen gevonden worden. Waarom deze dan niet opgezocht en er de tenten bij opgeslagen?
Of we het begrijpen of niet kunnen begrijpen, de plaatsen die we vooropstellen en die we als vruchtbaarder zien, worden al lang niet meer gewild, want onbegrepen en vergeten sinds generaties. Enkelen denken er nog aan, maar hun heimwee is niet krachtig genoeg en is, met de jaren, stilaan aan het weg kwijnen.
De goden op wie vandaag gehoopt wordt zijn van een minderwaardig, zelfs alledaags gehalte, ze hebben niet meer de status van vroeger, en de kunst die ze voortbrengen is voor hen, die de goden van vroeger, ondanks alles, nog blijven aanroepen, onvoldoende, kunst onwaardig.
Dit is de confrontatie die we niet uit de weg willen gaan. We komen er niet toe de goden die thans als voldoende toereikend worden gezien, te aanvaarden als dusdanig. We zijn de oude waarden nog steeds niet ontgroeid, maar nu dreigen we zelfs er mee te sterven. Wat er als dan, nog overblijven zal, zal zeker geen vooruitgang zijn, zelfs geen ter plaatse trappelen, maar een sprong in de duisternis. Machteloos kijken we toe hoe de wereld van vroeger langzaam aan begraven wordt, en met hem én de goden, én de werken die dankzij deze goden werden voortgebracht. Dit is de wijze waarop we het niemandsland betreden.
Om me heen kijkend vrees ik dat we er nog lang zullen verblijven. Hopelijk zijn er nog die stand zullen houden. De goden van vroeger kun je wel in een hoek duwen, maar hen blijvend de mond snoeren zal niet lukken.
We leven dus op hoop.
|