En toch zullen we opstaan / open rukken de geest in ons / om creatief te zijn in woorden en in beelden
als van de aarde het grote gebaar, / de meidoorn in één nacht wit geworden / met late sneeuw bedekt, zoals Eliot het zag.
En wij, neerslachtigheid, / plots ondergedompeld erin om ook / meidoorn te zijn en open te barsten, / meeldraad en stamper met stuifmeel bestoven / klimoprank om de nucleus van het zijn.
Verbazing echter is geen deel van ons.
Ik kon even goed dit niet geschreven hebben. Het ontstond zo maar om later - maar wat of wanneer is later? - te verwerken. Zinnen te verwerpen en andere eraan toe te voegen of met de woorden ervan, nieuwe ideeën te verkondigen. Vergetend misschien, zoals het zo dikwijls gebeurde, dat het hier poëzie betreft en geen filosofische ontboezeming. Maar wat geschreven is en verspreid, blijft geschreven, zelfs al ben ik er nog altijd meester over, kan ik het weghalen met een veeg van de hand of, opschroeven met weinig zeggende woorden. Maar voorlopig is het er en zal het voorlopig zo blijven.
Diep in de morgen ben ik opgestaan om op te tekenen zoals altijd, wat me te binnen valt. Mijn hand totaal onzeker, zoals mijn vooruitzichten wat de komende dagen/weken het zijn. Wat ik wel weet, is dat de tijd is voorbij gehold en, wat even erg, zo niet erger is, want ik kan er niets meer aan wijzigen, dat ik tal van zaken onafgewerkt heb laten liggen, zaken die me nu overwoekeren.
Het leven overgroeit de tuin, maar in mij volgt het leven niet, in mij is er stilte. Wat zin heeft het nog over te nemen hier, wat ik op een vorige dag in mijn leven gemeend heb te mogen schrijven: ‘En toch zullen we opstaan: open rukken de geest in ons’ en dit hier te hernemen, als alles neigt naar rust en afzondering in bezinning.
Ik hoorde in de cantate van Johan Sebastian Bach: ‘Ich freue mich auf meinen Tod’. Bach ook zal, op een gegeven ogenblik in zijn leven, gedacht hebben dat het genoeg was geweest. Maar toch stopte hij niet met componeren. Was er nog altijd iets nieuws dat hij te zeggen had, dat hij nagalmen liet, hoog en vurig, als de gelovigen op zondagen de kerk verlieten en hij, Bach op zijn troon aan het orgel, wolken klanken openschoof over hen, al was het maar, zijn Toccata en Fuga – destijds opgenomen in de film ‘Fantasia’ van Walt Disney – donder en bliksem was het van de man die zich verheugde op zijn dood.
Omdat hij wist, omdat hij geloofde, dat het, het grote ogenblik in zijn leven worden zou: zijn binnenstappen in de eeuwigheid van het zijn, in de eeuwigheid die van de geest is. Hij ons aanmoedigt hem te volgen in deze roes van het overstijgen wat van het leven is: het allerlaatste ogenblik van het zijn, de overgang naar het eeuwige dat enkel, ik schreef het gisteren al, van de geest kan zijn.
Dit is wat ik blijf schrijven, wat ik, ondanks het nakende, ondanks ik het niet kan met de kracht van een Toccata en Fuga, altijd wil blijven schrijven.
|