Geen groter pijn / dan zich te herinneren de tijden van geluk / in momenten van smart. (Dante : Inferno, Canto V, 121[1])
Je kunt er verder op ingaan. Je kunt zeggen geen groter weemoed dan zich te herinneren de zomernamiddagen van je jeugd of, je dagen in de bergen of, je dagen op de rotsen aan zee, en zo verder, plaats na plaats opzoeken waar je ooit gelukkig waart, om achteraf, de leeftijd zijnde wat hij is, tevreden te zijn met je lot, en met een gerust gemoed de wagen te nemen en naar de vijver te rijden waar je neerzit om wat te schrijven of enkele pagina’s te lezen in een boek dat je meegenomen hebt om er op te gaan in wijsheid.
Maar er zijn, gelukkig, geen dagen van pijn en smart, zoals de smart die Francesca kende, toen Dante haar ontmoette in de Hel en ze hem het verhaal deed van haar liefde voor Paolo en de dood die het gevolg ervan was.
We hebben allen een verhaal waar de vreugde van het zijn is overgeslagen naar een leegte of een pijn om het voorbij-zijn; om het weten dat deze uitzonderlijke momenten nimmer meer zullen terugkeren om opnieuw te zijn wat ze ooit waren.
Ernst Jünger zegt het aan de marmerklippen op zijn manier, Stefan Hertmans op die van hem als hij over zijn grootvader schrijft. Allen hebben we onze zwakke periodes waarin het verleden ineens intens opduikt en ervaren wordt als een verlies, als iets dat onherroepelijk voorbij is, dat we niet meer beleven zullen en het gevoel dat we er, toen het gebeurde te licht zijn overgegaan, dat we er niet van genoten hebben zoals we er nu zouden van genieten.
En dan noemde Yourcenaer de tijd, ce grand sculpteur, als ze zich bekeek in de spiegel of als ze zag hoe alles rondom haar zich wijzigde en zich vervormde. Maar de tijd is meer dan een beeldhouwer, hij is een vreemd iemand, hij neemt weg wat is en laat ons de echo, waar we weinig kunnen mee aanvangen dan, staande voor de afgrond met zicht op de diepte, luisteren naar de weergalm ervan, die dan meer pijn is dan vreugde.
Echter, wij meer dan Francesca zijn er aan gewoon geraakt, we weten wat we hebben aan die echo en volwassen als we zijn, luisteren we er nog zelden naar, sluiten we hem af en zoeken we, zo weinig mogelijk, die plaats boven de afgrond nog op. Alleen de kunstenaar, schrijver, componist, schilder, beeldhouwer heeft er nog wat aan, als hij in zijn verbeelding de echo oproept en hem tracht te benaderen en weer te geven op een wijze zodat die echo door anderen ook kan gehoord of minstens begrepen worden.
Zo zitten we in elkaar, zo werkt die geest van ons; Hij laat niets los, alles stapelt zich op, tot in elk van onze elektronen die functioneren als zwarte gaten, zegt Jean E.Charon van enkele dagen geleden.
En nu ik hem eens te meer citeer, is het meer dan nodig dat ik in de toekomst meer recente schrijvers en hun boeken ga opzoeken, om mijn geest beter en dieper te gaan voeden, tot heil van jij die me leest.
[1] … Nessun maggior dolore / che ricordarsi del tempo felice / nella miseria…
|