Mijn ‘Tao of Physics’ van Fritjof Capra leert me heel wat over het atoom en de kern ervan, vooral dan over de verhouding van de kern tot het volume van het atoom. Die verhouding is ontstellend. Als, zegt hij, het volume van het atoom vergeleken zou worden met de koepel van Sint-Pieters in Rome, dan zou de kern ervan de grootte hebben van een zoutkorrel. Een zoutkorrel in het midden van de koepel en in de ruimte omheen de kern, de elektronen, draaiend en kerend (whirling) met een enorme snelheid – 600 mijlen per seconde zegt Capra – niet, zoals planeten om de zon, maar onwezenlijk variërend.
Het bevreemdende van de natuur begint hier. Het standpunt innemend van het atoom is alles ruimte, is alles een grote holte. Muren bestaande uit moleculen, gevormd door atomen, zijn geen muren, stalen wanden zijn geen wanden, de minste golf van een afstandsbediening gaat er dwars doorheen en opent deuren en hekkens. Hoe is het godsmogelijk – het precieze woord – dat alles er uitziet zoals het is, vast, stevig, soepel lijk een korenhalm, ruisend lijk een boom, en wij kloek en stevig gebouwd, als alles gemaakt is uit atomen klevend aan elkaar, voortdurend via hun elektronen inwerkend op elkaar.
Met het beeld van de wereld van het atoom voor ogen, een beeld dat we enkel zien kunnen met deze van de geest, maar dat daarom niet minder reëel is, over welke werkelijkheid spreken we dan. Gehecht als we zijn aan wat we zien rondom ons, vastgeketend aan het beeld dat ons lichaam is, maar wat we zien is niet de echte realiteit: een lichaam dat sterft is oogverblinding, wat er feitelijk gebeurt met de massa atomen, elektronen, atoomkernen weten we niet, hebben we het raden naar.
Evenmin weten we welke precieze rol gespeeld wordt door de verzameling atomen dat ons lichaam is, wie er de leiding over heeft? In elk geval niet wij. Ons lichaam is maar de speelbal.
Dit is wat het stoffelijke betreft, we weten niet wie uiteindelijk het hecht in handen heeft wat het functioneren van het lichaam betreft. Gissingen zijn het, we zijn weliswaar een en al gissing, en zullen het blijven. Maar dat men me niet zegt dat er is niets meer is daarna, dat de atomen en de rest in rook zijn opgegaan, ook en vooral datgene dat de wereld van het atoom bestuurde. Dit is maar al te gemakkelijk, kinderlijk zelfs.
|