Het heeft licht gevroren deze nacht, herfst ligt uitgestrooid over de binnenkoer. Een ogenblik is de twijfelzon als verpulverde edelstenen in de bomen. Dante moet in zijn leven - en zeker Félix Timmermans - dergelijke ogenblikken beleefd hebben en dan ook, naar de avond toe, de weerspiegeling van de ondergaande zon in de ramen hebben gekend. Soms heel bewust beleefd, soms niet, zoals het bij mij gebeurt als ik rond loop met muizenissen in het hoofd.
Zoals Vergilius het hem vraagt slaat Dante beide armen om de hals van Vergilius en, als de vleugels uitgeslagen zijn, grijpt deze zich vast aan de pels van Lucifer en daalt hij voorzichtig de flanken af.
Van bosje haar tot bosje haar daalde hij af langs de stukken harde pels en de bevroren korsten, en aangekomen waar de dij uitstulpt in de heupen, keerde mijn gids met moeite en angst zich om zo dat zijn hoofd op de plaats van zijn benen kwam en hield hij zich vast aan de haren als iemand die klimt, zo dat ik dacht terug te keren in de Hel.[1]
Hou je goed vast, zei mijn vermoeide meester, want langs deze ladder moeten we de plaats van alle verderf verlaten.
Dan wrong hij zich doorheen een spleet in de rotsen en zette hij me neer op de rand, om daarna vlug bij mij te komen. Toen ik opkeek meende ik Lucifer te zien maar ik zag hem met zijn benen ondersteboven hangen:
En of ik toen ontdaan was, denk eens, dat de onwetenden nagaan welk punt het was dat ik toen voorbij gegaan ben.[2]
Het punt was het middelpunt van de aarde (zijnde het midden van Lucifer) en via dit punt kwam Dante met Vergilius in het zuidelijke halfrond. Ik denk niet dat hier veel moet over gezegd worden. Het middelpunt is wat het is en zich vastklampend aan het lijf van Lucifer volstond het Vergilius, eens het midden bereikt, om zijn hoofd te brengen op de plaats van zijn benen en terug naar boven te klimmen. Ze bevinden zich - het is Paaszondag, vijf uur s morgens, leert Dorothy L. Sayers me - in een natuurlijke grotzaal, hobbelig en amper verlicht, en Dante heeft nood aan uitleg, zoals ik ook nood aan uitleg heb.
Mijn meester, voor ik me vrijmaak van deze afgrond, zegde ik me oprichtend, opdat ik me niet vergissen zou zeg me eens, waar is het ijs en waar is hij daar ondersteboven, en hoe kan het dat in zo weinig tijd de zon van avond naar ochtend is gegaan? [3]
En Vergilius legt uit dat hij, Dante, nog steeds denkt dat hij zich aan de andere kant van het middelpunt bevindt, daar waar hij zich vasthield aan de haren van Lucifer die de wereld doorboort.
Daar waren we, zo lang we aan het dalen waren, echter, eens omgedraaid passeerden we het punt waar al wat weegt naartoe getrokken wordt. En nu ben je aangekomen onder het halfrond dat tegengesteld is aan het halfrond dat het drooggekomene overkoepelt, namelijk het halfrond onder wier zenith de mens is gestorven die geboren is en zonder zonde leefde. ( Luom che nacque e visse senza pecca). Je staat nu op een kant van de kleine bol die de andere zijde van de Judecca is. Hier is het morgen als het ginds avond is.
[1] Di vello in vello giù discese poscia, / tra il folto pelo e le gelate croste./ Quando noi fummo là dove la coscia / si volge appunto in sui grosso dellanche,/ lo duca, con fatica e con angoscia, / volse la testa ovegli avea le zanche, / e aggrappossi al pel come uom che sale,/ si che in Inferno io credea tornar anche. ( Canto XXXIV: 74-81) [2] E sio divenni allora travagliato / la gente grossa il pensi, che non vede / qual è quel punto, chio avea passato. (XXXIV: 88-90) [3] Prima chio dellabisso mi divella,/ maestro mio dissio quandio fui dritto, / a trarmi derro un poco mi favella./ Ové la ghiacca? E questi, comé fitto/ sὶ sottosopra? E come in sí pocora, / da sera a mane ha fatto il sol tragitto. (XXXIV: 100-105)
|