Voor ik de vogels hoorde deze morgen mijn evangelie uitgeschreven. Gedacht aan de vriend die ging op kousenvoeten, alsof het zo simpel was om in te slapen en niet meer op te staan, tenminste hier op aarde. Het slot van een overgang tussen twee onbekenden, de plaats van voor je geboorte en de plaats waarheen je vertrekt.
Je schrijft het maar en je vindt het helemaal niet beklemmend omdat je niet het minste geloof hecht aan wat wordt gezegd, louter van stof te zijn en te keren tot stof, een gedachte die je uitroeien wilt zoals men netels kapt. Wat je vertelde, niet zo lang geleden, en je nu hernemen wilt, omdat het nodig is te herhalen wat gezegd en geschreven staat over ons aller bestemming, die wel niet te omschrijven is, alhoewel meer dan een gissing ons toegelaten en zelfs nodig is. Beter ware voor mij te proclameren dat mijn vriend verlost werd van wie hij was om terug te zijn wat hij altijd, van in het begin van het beginnen, is geweest: de pagina geest gehaald uit het wondere Boek dat van de Kosmos en van het Leven is, het hoogste zijn dat we bereiken kunnen. En ik dacht onvermijdelijk aan het lot dat was voorbehouden aan de Farao die, lijk een jonge eend opsteeg uit de lotusbloemen naar het sterrenbeeld van Orion toe, ons Arcadia.
Dit alles schreef ik tot op het ogenblik dat, zoals elke morgen, nog voor het eerste licht, de vogels ontwaakten in de hagen en in de bomen. Hij, de vriend, zal andere klanken horen en andere kleuren zien, verblind door basalten van licht en bedwelmd door de koralen van Iemand of Iets meer dan Bach.
Dit is wat ons allen beschoren is, het hangt af van, oh zo weinig, zelfs in je slaap kan het je overkomen.
|