De Leie en de morgen met volle teugen
zoals op trage dagen na de nacht.
Wie waren we om hier te komen
uit onze huizen en uit de bossen, de velden
van onze jeugd. Hoe ademen we
de luchten, de beemden en de bomen,
de geur van lindebloesems in de haren
om nimmer te vergeten, te verhalen.
De Leie op de noen met volle teugen
gesmaakt de geur van gras en aarde
en van de tere luchten in karmozijn.
De vluchten eenden toegesproken
in een gerokken lijn van tederheid
omdat het licht zo stil bewegen
op het water leven was.
De Leie in de schemering met volle teugen,
de blauwe paarden roerloos bij elkaar,
naar wat nog komen gaat uitgekeken,
verstrengeld met wat al was
maar onvatbaar onberekenbaar.
Hadden we zelf genoeg te geven
als we niets te vragen hadden?
De Leie in de nacht met volle teugen,
we stonden bij de sterren
en de slierten maan gerimpeld.
We zullen het nimmer weten
hoe de morgen zich openen zal
met klaroengeschal of met tromgeroffel,
Gelukkig zij die geboren worden,
gelukkig zij die sterven gaan.
Wat geweest is, is wat er zal zijn,
wat gebeurde is wat gebeuren zal
er is niets nieuws onder de zon.
|