xml:namespace prefix = "o" ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Bladerend in een van zijn verre dagboeken te ver in de tijd om de precieze datum te noteren - vond hij een passage terug, geschreven in zijn toen nog goed leesbaar handschrift:
Hij dacht een boek te kunnen schrijven over de normale dingen die ons omringen, met een minimum aan gebeuren, handelend over het leven van elk van ons, van elk van ons die zoekt naar wat niet te vinden noch te noemen is, schrijvend over de bewegingen van de geest in ons, over de bomen en de beemden, de landerijen en de dorpen in de lente, in de herfst, in de winter.
Laat me, dacht hij nog, deze droom die zich vandaag wil loswrikken, die zich projecteren wil op het nog witte doek voor mij, laat me de projectie ervan meedragen doorheen mijn dagen en uitwerken tot een elegie van de levende geest.
Vandaag, wat is er van die grote droom geworden ? Niet zo heel veel. Hij schreef wel het boek, hij schreef en herschreef het, nu ligt het gebundeld in een van zijn schuiven, in herwerkte stukken en niet herwerkte, toegedekt als een kind wordt toegedekt voor het slapen gaan. Maar zijn ganse leven is door die droom getekend geweest.
Of zoals de dichtregels van Francis Jammes die Maurice Gilliams aanbracht in zijn Elias of het Gevecht met de Nachtegalen:
La poésie que jai rêvée gâta toute ma vie,
Ah qui donc maimera ?
Deze zin heeft zijn ganse leven doorkruist, maar het resultaat van deze obsessie was maar heel dun. En de tijd die hem nog rest even dun.
|