xml:namespace prefix = "o" ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Hoge winden jagen om het huis in de donkere nacht. Hij weet nu dat zijn leven een wachten is geweest op één grote creatief impuls. Vandaag echter, op enkele dagen van zijn verjaardag, is het hem duidelijk dat zelfs indien deze impuls opduiken zou hij niet in staat zou zijn deze in te vullen.
Ook omdat de wilskracht hem ontbreekt, ook omdat er een te grote verwarring is in hem, ook omdat hij meer wil begrijpen dan wat er te begrijpen valt, ook omdat hij weinig of geen verbeelding heeft en niet of onvoldoende verwerkt wat hij leert of leest.
Hij luistert naar Schubert, naar het Andantino van sonate 959: Schubert die de eeuwigheid, het tijdloze weet aan te raken. Zijn thema is van de stilte, is van het niet-meer-zijn, is van de rode roos tegen een blank gelaat, de geur van eikenhout, de luchten die voorbijschuiven, de eerste tekenen van de dood.
En als hij, zoals op zovele avonden, zijn dagboek opent, als hij de pen opneemt, hopende dat de woorden die komen zullen en die hij nog niet kent, doordrenkt zullen zijn, zoals in Schuberts sonate, van de geest die de boodschap brengt van het leven dat in zich het teken van de dood verbergt, wat Schubert in zijn pianoklanken heeft verwerkt, alsof de dood ook leven zou zijn.
Gebogen over het woord, de wereld beperkt tot zijn blad, glijdt hij binnen in het onbekende dat hij straks ontdekken zal in de woorden die hij schrijft en die hij een fractie ervoor nog niet kende, woorden die nochtans buiten hem of binnen in hem aanwezig moeten geweest zijn.
Aldus is elk schrijven een pogen alles te omvatten, alles te beleven, de geluiden van de wind in de bomen, van de boeken in de kamer, van de woorden die hij schrijft en zich mengen met wat van Schubert is.
|