Beelden
kwamen vandaag terug, zo helder en zo onverwacht dat hij ze niet meer houden kon.
Het zijn beelden uit zijn verre zorgeloze jaren waaruit hij opgroeien zou en
met de opeenvolging van de jaren, steeds maar dichter komen zou tot de persoon
die hij is vandaag. De persoon die gevormd werd door de omstandigheden waarin
zijn leven zich afspeelde, kleine gebeurtenissen met grote gevolgen of dan toch
gevolgen die hij niet had kunnen voorzien maar er onvermijdelijk uit
voortvloeiden.
Maar
vanmiddag was hij een ogenblik de knaap terug die over de weide wandelde onder
de ruisende canadabomen, over de omheining stapte en binnen ging in het wondere
bos dat zijn jeugd heeft getekend - Adonaï, de Heer der Heren zorge ervoor dat
elk kind een bos, zoals dit van hem, moge leren kennen hij terug binnen
stapte in de doordringende geur van varens, van paddenstoelen, van stilstaande
waters, van aarde en mossen en rottende blaren.
Hij
had er vele malen in rondgelopen, ook als jongeling, verhit door het plotse
jagen van zijn bloed dat hij niet immer bedwingen kon en hij dacht aan de vele
geslachten die elkaar bezaten, tussen de varens onder de bomen, op zwoele
zomernachten als de roep er was van de uilen in de eiken.
Beelden
die hem diep beroeren, die hij zou willen vatten in een lang en stevig gedicht
dat de essentie houden zou van wat zijn prille jeugd is geweest. Een gedicht,
niet zoals bij Eliot, in zijn The Waste
Land, bar, onherkenbaar en onvruchtbaar, maar precies het tegengestelde
ervan, een land van rijk en welig leven, herbergzaam, een land om te schilderen
en te bezingen in volle, gedragen zinnen à la Karel Van De Woestijne.
Maar
hij weet dat dit niet alleen een droom zal blijven, maar ook dat dergelijke
gedichten niet meer geschreven worden.
|