Trage muur
klimop er in gegroeid
vastgehaakt,
de wemelwind en
wij wat,
gewonnen poëzie
die ons open gooit,
openheid die ons bevrijdt,
alsof het voor de
eerste maal het was
dat we het zagen
zoals het gebeurt
vandaag
in vele zaken.
Zo ingesteld we
zijn,
dat we niet meer
kijken kunnen
naar wat zich
afspeelt onder onze ogen:
beweging van het
licht
in schakeringen
van groen
tot in de bomen
als bedenkingen
de dagen ingeschoven,
om te verhalen
wat hier
neergeschreven
dat nog elders niet
gezegd,
met klimop de muur
begroeid
kleur van een romance.
Meer hoeft er
voor kleine dingen
opgedoken niet,
een morgen dat het
zomer is
en niet veel er is
om ons te heugen
omdat het licht
verlangend is,
de dood oneindig
ver nu is.
We denken, laat
het zo
we komen laat
terug op wat gisteren was
toen we dachten:
verlos ons Heer,
we zijn niet veel,
een blanke veder
al op de rug hier van
ons hand,
wachtend op de
wind.
En toch, de dood
een tel als
onbestaande
nu de muur met
klimop is begroeid
en het licht erin ons
begoochelend
met wat van het
leven is.
|