xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Er is
een kilte tussen het woord en mij
gekomen, gekeerd
in vreemde havens,
wijl ik neerzit waar ik gisteren was,
de dagen ervoor er was,
maar nu een kilte
waar de warmte was,
de inspiratie zich had opgehoopt
en er versteend is uitgekomen.
Vreemd het is,
mijn dromen afgevlagd.
Wat weet ik dat ik gisteren niet wist,
hoe de gezangen opgevolgd,
de witte lijn der golven,
het onverwachte
dat mijn voedingsbodem was,
van wat kon nagelaten,
opgesteld en geaccentueerd
in geest en in gevoelens,
verschroeid.
Maar een kilte nu,
het woord ontbeend, ont-mergt
ontwapend:
waar kom ik uit,
nu het woord me niet meer
ten goede komt,
nu wranger is dan wrang.
Gebeure wat gebeuren moet,
niet alle brood is koekebrood,
ik zeg dan maar
wat ik anders nooit zeggen zou,
van vele dagen, wat ik anders
verbergen zou.
In wolken en nachten ben ik
verder gereisd tot ik aan kwam
waar ik niet hoorde te zijn,
alsof ontredderd.
Uitgesproken in dalende lijn
toen de duisternis viel.
De kilte zich niet oplossen kon,
in ademnood.
|