Tien jaar geleden schreef ik:
Het gebeurde ooit, lang geleden, dat de schrijver van het Boek ‘Genesis’, in een goede dag zijnde, in onuitwisbare inkt zijn drie eerste woorden neerzette: bereshit bara elohim. Waarmee hij op een duidelijke wijze stelde dat het Elohim was die alles geschapen had.
Hij formuleerde dit in wondere conventionele tekens die door ingewijden konden begrepen worden en in andere talen en tekens omgezet. Zo werd bereshit bara elohim omschreven als ‘in den beginne schiep God’. Wat Hij schiep werd het Universum, het zichtbare, Hijzelf was en bleef onzichtbaar in het zichtbare.
Een andere schrijver, een oosterse filosoof, denk ik, ging een stap verder en hij schreef: ‘in den beginne was het Woord.’ Maar wat of wie het Woord was werd niet gepreciseerd, wel wat het Woord werd.
De tijd, ce grand sculpteur[1] van dingen en van gedachten, schoof andere ideeën binnen, meer precieze formuleringen, namelijk dat het beginnend Universum bestond uit minimale deeltjes die de bouwstenen waren waaruit dit Universum is tot stand gekomen. Maar de vraag of deze minimale deeltjes er waren in den beginne of er niet waren in den beginne blijft nog steeds onbeantwoord.
Ondertussen ben ik tien jaar verder en ben ik geneigd andere vragen te stellen. Het kan me nog weinig schelen hoe het er gekomen is omdat ik nu weet met zekerheid dat het er is , opdat de mens er zou kunnen zijn en dan spitst mijn vraag zich toe, en ik ken half het antwoord, welke is de rol die de mens heeft meegekregen;
Dit is nu de hamvraag.
[1] Marguerite Yourcenaer
|