Ik verlaat Dante, ik verlaat de interpretatie die ik gaf aan enkele versregels van hem, wat niet betekent dat ik mijn interpretatie intrek, integendeel, ik verstevig ze met erover te zwijgen. .
Maar ik verlaat de kamer en het huis en ik verlaat mijn leeftijd voor een korte tijd. Ik ben nu veertig of vijftig of zestig zelfs, en gelaarsd en gespoord stap ik over de ‘Barrage de Moiry’ om mijn beklimming te beginnen.
Er wacht me een lange wandeling van een paar uren over de alp, in het spoor van de grazende koeien, voorbij de hoeve en de stallingen, een gestage klim in de grote openheid van luchten, in het machtige van de toppen om me heen, tussen de meest wonderlijke bosjes flora naar de Col voor jou, 2919 meters hoog, de passage naar de andere vallei.
Ik kan het nog, ik ken het nog, ik weet het nog zo goed, even neer te liggen in het gras tussen de alpenbloemen aan het bergmeer ‘les Autannes’ voor de top: een zaligheid van geuren, van luchten, van licht en jij weinig meer dan een bundel cellen, badend in al wat van de Kosmos is omheen jou.
Van hier af wordt de klim steiler, maar het duidelijk getrokken pad biedt geen andere moeilijkheid. Hoe dikwijls en in welke weersomstandigheden was ik hier, met ademhalingsmoeilijkheden naar de Col toe die ik bereik en waar ik de anderebezoekers begroet, zoals zo dikwijls gehoord, met een ‘à Dieu’. Van hier uit heb ik zicht op de overzijde, zicht op de Val d’Hérence en Evolène.
Ik ben er nu bijna lijfelijk terug, ik tracht me in te beelden hoe ik er was de rugzak aan mijn voeten, de rug bezweet, de drinkbus met thee in de hand, een appel of een peer misschien maar zal er niet lang blijven, een paar woorden met de andere bezoekers - je bent er zelden alleen - en dan de rugzak terug en de bergkam volgend naar rechts een eerste moeilijke, steile passage, met losliggende stukken rots met plaatsen begroeid met welige struikjes génépi en edelweiss en allerlei soorten mossen. Je past op voor de los liggende stenen en je bent op het pad dat doorloopt tot de top van de Sasseneire
Velen moeten me hier zijn voorgegaan naar het ijzeren kruis op de top. Zo maar, zonder duidelijke reden, alleen omwille van de drang in hen omdat het een top was die bereikt moest worden om zichzelf te overtuigen.
Hij was er alleen, alleen met dat lichaam van hem dat kreunde, dat hijgde, dat zocht naar adem, dat zich neerzetten wou, al was het maar heel even, maar zijn wil, de kracht van de geest in hem zette door, zoals het uiteindelijk altijd is geweest, ook nu.
Hij kwam er, hij legde zijn hand op het met mos begroeide ijzer van het kruis. Hij dacht nog, na mij, zal de berg even eenzaam zijn, alleen met het gekrijs van de ‘chouca’ s’, de regen en de sneeuw en de zucht van de wind erover, met het licht van de dag en van de sterren in de nacht.
Hij, in zijn kamer, ver weg nu, dromend dat hij in de bergen was, op meer dan 3000 m hoogte, aan de voet van een kruis, denkend aan Dante, denkend dat hij hier dichter gekomen was tot het Idee God, in hem.
Misschien was het enkel dit dat hij optekenen wou, de tocht naar de Sasseneire een voorwendsel.
|