Zo ver staan we dan. Hoe we er geraakt zijn heeft nu geen belang meer, we zijn aangekomen tot wie en wat we zijn en, veranderen zullen we niet meer - misschien wel, al zal het amper opvallen - in wat we verkondigen.
Wat het materiaal betreft waarover we beschikken is een andere zaak, er is slijtage, aanzienlijk genoeg om het te vermelden, met een bijna, nog altijd na al die dagen, al die maanden, sukkelende rechterhand, waar je je geblokkeerd voelt in wat je optekenen wilt.
Vooral blijven hopen wordt je gezegd en je wilt het geloven en ook, zo lang de geest het doet, er niets verloren is.
Echter je weet niet tot waar je woorden al zijn aangekomen en tot waar nog niet: het punt van bekendheid dat je bereiken wilt, tenminste indien dat punt er zou zijn en je niet aan het uitkijken bent naar iets dat er helemaal niet is voor je geschriften.
Zo, heeft elke morgen zijn eigen kanttekening en het is daarop dat we onze improvisatie richten moeten om er uit te halen al wat er in verscholen ligt, het gewone en meer nog, het ongewone, omdat uit het ongewone het essentiële te halen valt, het niet dagelijkse, het breed uitzwaaiende naar de toppen toe, het alles omvattende, gaande tot in het diepste van het Niets als tot in het meest volmaakte van het Alles, in een grote openheid opdat ook maar niets verzwegen zou worden van wat is als van al wat nog komende is.
Maar kan ik nog verder na wat ik al geschreven heb, vooral dan als ik halsstarrig blijf verhalen dat het Universum er is omdat de mens er zijn moest?
Zijn er nog andere gronden waar ik me kan opstellen en me openen om andere vruchten te oogsten die verbazen zullen: de oude aangevuld met de nieuwe en met deze tussenin.
Er komt geen einde aan niettemin, want vertrekkende in de morgen kom je met je gedachten aan in de avond, wat erna nog volgen kan aan droom of realiteit weet je niet, maar je moet verder.
Zo staat het toch geschreven. Altijd maar verder het land binnen, de tijd in.
|