De morgen is geen kopie van vele morgens ervoor, geen kopie van het licht ervoor, ook zijn mijn woorden anders geladen, anders ingekleurd dan de keren ervoor, het zijn nu woorden van wie ik ben vanmorgen, geen kopie van wie ik gisteren was. Maar zelfs indien het mijn laatste morgen zou zijn: ik schrijf, maar niet zoals ik gisteren en de dagen ervoor heb geschreven.
Ik ben hier om te weten dat het weinig is dat ik weet, en als ik dit al weet, dat ik al heel wat weet.
Zo is van al je dagen, en er zijn er vele, al weet je niet wat vele is, niet veel over gebleven als je nagaat wat je leven was en hoe alles is verlopen in je leven. Je staat erop te kijken en wat je ziet is de holte van al wat was en voorbijgeschoven is, morgen na morgen, avond na avond, nacht na nacht.
Niet op te sommen omdat het voorbije niet op te sommen is; niet te houden, want wat voorbij is, is voorbij; ligt geklonterd in het ‘nu’ van deze nieuwe morgen, het ’nu’ dat gisteren anders was en ook morgen anders zijn zal.
Dit is wat is van het ogenblik ‘nu’. Je zit erin gebakken, het is al wat je hebt, dat je houden kunt. Het is al dat je bezitten kunt, het nu van het schrijven van het woord nu. Je hangt er boven, je omkranst het, je duikt erin binnen en je raakt niets van wat er is.
Je denkt, mijn nu is het punt waar al wat was is is aangekomen. Ik neem het mee, zonder het te bezitten, omdat het niet te bezitten is, het verschuift, het stapelt zich op, en zich stapelend slorpt het op al wat ervoor was. De oude nu’s steeds maar verder wegschuivend, verdwijnend in een nu van het ‘geweest zijnde’.
Zo is het nu een stapeling van vele nu’s waarvan alleen de laatste nu tastbaar is, het reële nu is. Het komt en het gaat, zoals de woorden die ik schrijf. Ze zijn er en ik ga eraan voorbij, ik los ze op in andere woorden, die op hun beurt overgaan in nieuwe woorden. Wat vermag ik meer dan mijn nu te gebruiken om woord te zijn, mijn nu niet te laten ontsnappen, het vast te houden, het binnen te gaan om enkele nog nu te zijn, naakt, niets meer, niets minder dan wat is van het nu.
Honderdmaal schreef ik dit reeds, en schreef ik het niet, ik heb het gedacht, telkens en telkens opnieuw, alsof ik mezelf ervan te overtuigen had, dat ik blijvend ben ingesteld op het blijvend provoceren van mijn geest en aldus niet vroegtijdig zou gaan inslapen, vóór het belangrijkste nu ogenblik dat nog komen moet.
|