Over wat ik vroeger schreef heb ik een beschikkingsrecht waar ik nu en dan gebruik van maak. Niet omwille van gebrek aan nieuwe woorden maar eerder omwille van in een gedicht een teveel aan woorden, waardoor ik het gevoel heb dat de lezing ervan telkens onnuttig vertraagd wordt.
Ik wil er openingen in laten die door jullie zelf op jullie wijze aan te vullen zijn, de poëzie haar rol te laten spelen om een gevoel van vruchtbare verstandhouding van lezer en schrijver tot stand te brengen.
Dit is trouwens de rol van de poëzie, een kader opstellen dat door de lezer zelf wordt ingevuld:
Vervlechting
Vlechtwerk van het woord verhalend het verholene, aftastend dag aan dag om ergens uit te komen,
ergens voet aan wal te zetten waar je niet hoefde te zijn.
Maar nu je er bent de dagen niet geteld niet uitgekeken naar wat de morgen brengen zal, de avond en de nacht, om het op te tekenen tot een waarheid van deze tijd.
Jij achterblijvend, omlaag, omhoog gekeken en tussen de lijnen boreale lichtfestijnen in het gebazel van een gedicht.
Woorden als zaden in de grond, om er te groeien mettertijd tot olijf- of vijgenboom.
Vergrijsd, tot weinig nog herleid, het al was toegedekt, toen, jij weggegaan met trage tred en ongerept de ogen dicht.
Niets verlangend aangekomen, waar het lente was.
Verrukt.
|