Ik dacht er vanmorgen aan dat Ilya Prigogine ver voor mij verteld heeft wat ik gezegd heb in de laatste zinnen van mijn blog van gisteren.
Prigogine ook weet dat het Universum ontstaan is uit un vide quantique, un pré-univers en, dat voor hem: ‘la transition entre le pré-univers et l’univers est avant tout un problème de passage du vide (quantique) qui contient déjà des particules en puissance à des particules réelles.
Als ik geschreven heb wat ik achterliet, dan is het dus maar wat ‘Prigogine’ die ik in andere woorden heb omgezet. En ik heb dit ook al jaren geleden verteld, het is dus een beeld dat in mij gebakken zit en dat niet meer te verwijderen valt. Ik heb er niet de minste verdienste aan en zal het blijven meenemen met mij.
In feite, op de keeper beschouwd, is het maar wat gebazel maar het geeft toch een zekere glans aan het beeld dat we overhouden: het beeld van wat er was vóór de Big Bang.
En het is om dat beeld, dat enorme IETS, dat het te doen is voor mij en voor niets anders, want dit is dan mijn punt vanwaar uit ik vertrekken kan. Eigenlijk elke morgen te weten dat dat IETS er is.
Ik geef het een naam zonder het te noemen omdat er geen naam voor is, maar ik weet dat het er is als een wolk van vuur, van licht, van leven, een innigheid waar je induikt elke morgen als je begint te schrijven. Het is ook Schuberts ‘20ste piano sonate’, het is ook Saint-Saëns’ cellosonate, ook de morgenzon die opkomt achter de bomen.
Ik heb me dus eens te meer voorbij gehold vandaag. Alles was voorhanden opdat het gebeuren zou. Maar ik weet het, het gebeurt niet elke dag, de ogenblikken van verrukking, van een weg met een hel licht op het einde, zijn eerder zeldzaam, maar als ze er zijn, dan zijn ze er honderdvoudig.
|