God schept de dag en we gaan er door is een mooie regel om naar te leven: we zijn hier en we blijven hier zonder al teveel problemen te zoeken, zonder ons ooit af te vragen waarom we hier zijn. Maar eens we dergelijke vragen beginnen te stellen, blijven het vragen om een antwoord; zitten ze verweven in onze dagelijkse handelingen, in onze geschriften, in onze gesprekken, of zitten ze onderhuids klaar om op te duiken bij de minste aanleiding ertoe.
En hoe we ons ook instellen, ze zijn soms van het licht maar meestal van het duister, van onze vreugdes en soms van onze ongemakken. Eenmaal krijgen ze hun definitief antwoord, dit is een zekerheid, ondertussen denken we, wat er ook van is, voor ons is eeuwigheid en het is goed zo want het hoort positief te denken.
Maar de reden waarom God of Wie of Wat ook de wereld zoals we hem menen te kennen geschapen heeft het blijft een schitterend raadsel. Schitterend omdat het ons bezig houdt, omdat we gegroeid zijn tot homo sapiens, dit wil zeggen op de weg geplaatst om te beginnen dergelijke vragen te stellen. We hebben een zeker niveau van nieuwsgierigheid bereikt om op weg zijnde naar Compostella of naar een ander bedevaartsoord - Vézelay is er zo een ook St Denis van de abt Suger – progressief een deel van de sluier waarom we hier zijn, op te lichten.
Het is dus niet voldoende dat ‘God de dag geschapen heeft’ zoals de dag er uitziet, Hij heeft ook de mens geschapen die de waarnemer is van wat hij geschapen heeft, een waarnemer die hij broodnodig heeft.
Het is van uit dit ‘broodnodige’ dat we vertrekken moeten om tijdens onze pelgrimstocht erover na te denken en te discussiëren met wijzere dan wij.
Ik lees voor het ogenblik en ik vorder traag ‘De Essays’ van Stefan Hertmans, een groot schrijver, te elitair opdat hij ooit de Nobelprijs winnen zou, trouwens de Nobelprijs Literatuur is te weinig voor hem – hij is de gelijke van een George Steiner, tenware hij hem overtrof – maar hij schrijft niet in de diepte zoals ik willen zou, evenmin als de kwantumspecialisten, Frank Verstraete en Céline Broeckaert
Ze zijn allen nog te jong, de dood staat nog niet aan hun bed.
|