Zo gebeurt het dat je in de morgen de gordijnen openschuift op het grauwe van de luchten en je denkt aan Louis Pauwels (1920-1997) en aan die zin van hem die je in zijn ‘Blumroch’ ontmoette: ‘qui rate les aubes rate sa vie’, een zin die blijft je achtervolgen die, zoals vele andere zinnen, in jou gebrand schijnt.
Er zit veel waarheid in voor iemand die in volle natuur woont, meer dan voor iemand die zich tevreden moet stellen met de huizen in zijn stad, maar in feite blijft het bij een ingesteldheid: ofwel beleef je de Natuur en leef je ernaar bewust waar je ook bent, ofwel ga je er blindelings aan voorbij, en het is hier waar het op aankomt.
Pauwels echter, de stichter van ‘Planète’, schrijver van o.m. ‘Le matin des magiciens’ sprong elke morgen - zo schrijft hij toch – winter of zomer, buiten in volle Natuur, naakt in zijn zwembad en dan begrijp ik dat hij zo iets schrijft. Hij kwam telkens vernieuwd uit het water, hij voelde zich een ogenblik vrij en onbevangen in de armen van de levende Natuur, een koning te rijk.
Ik heb zo, maar dan in het klein, een dergelijk vaag gevoel als ik de gordijnen openschuif op het eerste licht, het volstaat me om te weten dat ik een nieuwe dag begin en dat ik niets ervan, al weet ik dat het weinig is - maar weinig is eigenlijk veel - niets missen mag.
En, zoals het zich voordoet, er is KLARA die me begroet vanmorgen met een Nocturne van Chopin, een goed omen denk ik - hoewel Charles Ives van de muziek van Chopin zegt dat het maar wat ‘getingel’ is – maar voor mij is het verbeelding: zie ik Chopin aan de piano, in een kamer van het kasteel van George Sand in Nohant - ten zuiden van Bourges - het venster open op de laatste dagen van de herfst. Met de tafel gedekt, zoals een vriend die het kasteel bezocht me vertelde, en de klanken te horen over de pelouse en onder de eeuwenoude beuken, klanken die zich mengen met de geluiden van de wind en het blauwe van de luchten weerspiegeld in de vijvers; Klanken die vragen zijn, vragen die een even zacht antwoord krijgen en doordringen tot de ceders en de eiken in het park met het koppel tortels op de rug van een witte bank.
Van hen is de wijsheid te zijn en toe te zien, van mij is het een zoeken naar betekenis, een ogenblik mezelf verloren, is het een ver verlangen dat zich uit, is het een gissen, een overbodigheid omdat de klanken, glazen knikkers zijn opspringend op een rode vloer.
Zo gebeurt het en zo leven we, droom omkleed met realiteit, van morgen tot avond, zo ondergaan we wat de dagen ons brengen en onze reactie valt neer in wat woorden op een blad, waar ze lang blijven zullen.
Misschien gelezen door enkelen.
|