Man, dacht ik vanmorgen voor de spiegel, houd het hoofd recht, loop niet rond gebogen als de oude man die je bent. Denk, nu de nieuwe dag zich opent zoals het altijd gebeurt aan wat je schrijven gaat, maar houd wat er ook moge komen, het hoofd opgericht als een oude boom: je bent wel niet veel meer, ‘a feather on the back of your hand, waiting for the dead wind’(T. S. Eliot), maar je hand blijft sterk, je hoop blijft levend, zo waarom het hoofd gebogen?
Dit schrijvende, is er het eerste licht, het roert zich over mijn handen, de herfst denk ik, de herfst die me vandaag gunstig is. Ik moet hem vasthouden, moet het zeggen hoe hij als een kroon van laurier over de dingen is, over mijn uren van zaligheid is, want meer dan Debussy, is het Sjostakovitsj nu, is er het Andante uit zijn tweede pianoconcerto. Het neemt me mee tot de allerlaatste noten ervan, over de straten en de huizen, over de wijde velden, de grijze luchten in, het benevelt me, vult me aan met een gevoel dat ik niet bepalen kan, maar het is een onverwacht geluk dat me overvalt en vloeien zal over mijn voormiddag om zich te bestendigen in mijn woorden die ik achterlaten zal.
Zo beoog ik elke dag te verbazen, het kan niet voor minder, zelfs al is dit veel, zelfs al is dit naar het bijna onmogelijke toe. Ik leef er naar, mijn uren en dagen zijn er op ingesteld, het is telkens een rush om te bereiken wat ik bereiken wil. Het is dus geen betoog, geen afgelijnd iets, het is een zich laten gaan op de stroom van woorden die lijk water op borrelen uit een ongekende bron die, gelukkig, open blijft.
Uiteindelijk heb ik de indruk me rijk te schrijven, al zijn het maar enkele momenten van lichte vervoering ze sterken me.
Juist toereikend om er levend te zijn.
|