Je hebt aangevoeld dat poëzie iets gans anders kan zijn dan dat gefilosofeer van jou waar je weinigen kunt mee verleiden. Je zou de dichters graag willen volgen - op avonden als de zon aan het dalen is en het licht, in deze dagen o zo vlug, wordt opgeslorpt door de nacht - simpelweg zoals bij Bach in een van zijn Cantates:
‘Bleib bei uns, denn es will Abend werden …’
Hoewel het vallen van de avond in de XVIIIde eeuw een totaal andere impact had op de mens dan nu is dit het soort poëzie waar ik van droom. Echter ik slaag er zelden in het effect te bereiken eigen aan die regels van Bach. Ik verga, wellicht beïnvloed door T.S. Eliot, in een filosofisch gemijmer dat niet (meer) op zijn plaats is in de poëzie van vandaag. Misschien nooit op zijn plaats is geweest, zeker niet bij Paul Van Ostaijen, ook niet bij Paul Auster als ik teruggrijp naar zijn gedicht ‘Still life’:
Snowfall. And in the nethermost lode of whiteness, a memory that adds your steps to the lost.
Endlessly I would have walked with you.
Ik vang weinig aan met de eerste vijf lijnen, zo iets als: ‘het vallen van sneeuw, het allerlaagste erts van witheid, wellicht een herinnering aan een wandeling in de sneeuw.
Maar sterk poëtisch zijn de twee laatste lijnen, zo voel ik het toch aan in mijn toestand. Deze dragen het ganse gedicht, want eens de bundel dicht en opgeborgen zijn het deze twee lijnen die ik onthouden zal.
Uiteindelijk moet ik afstappen van de wijze waarop ik mijn blogs schrijf en mezelf negeren, moet ik de bloeiende grassen aan mijn voeten vergeten en me concentreren op de geuren ervan, de geuren die hier de poëzie van het leven zijn: de woorden meegevoerd door de zomerwind.
|