Als je begint hoef je niet noodzakelijk te weten waarheen je gaan wilt, je laat je leiden van gedachte tot gedachte, de gekende en de vers opgedokene. Je wandelt er zoals een pelgrim op de weg naar Compostella van romaanse kerk naar romaanse kerk, verbaasd over het bevreemdende ervan, een tocht die je weliswaar niet gedaan heb - een grote leemte in je leven! - Sigiswald Kuijken samen met zijn echtgenote deed die zelfs tweemaal.
Dit is gewoonlijk de toestand waarin je verkeert als je neer gaat zitten voor je klavier en binnendringt in het woud dat je geest is op dat ogenblik waarbij alles nog vermengd is zoals de zucht van de wind in de bomen.
Je durft dan denken dat Iets of Iemand – wat of wie het is blijft een raadsel – over je schouders heen heeft toegekeken en het verloop van je woorden in een gewilde richting heeft gestuurd en dat dit wellicht een vaststelling is die allen, schrijvers, schilders, componisten, wetenschappers kennen moeten. Dan toch diegenen die het metafysische gedachtegoed binnenlaten in hun leven.
Uiteindelijk weet je maar al te goed dat wat wordt omgezet in woorden, amper een smalle strook bestrijkt in het land van je herinneren, een strook die men vergelijken mag met het lint van de Schelde, getrokken doorheen het landschap van je verre – te verre - jeugd.
Zo besta je en zo beleef je je dagen die precies juist lang genoeg zijn om telkens met gerust gemoed te gaan slapen, de nacht een andere deel van een etmaal zijnde.
Zo ook zijn de woorden die hier neergelegd worden typerend voor ons ingesteld zijn op het immense landschap van de geest, het landschap van het onzichtbare, maar daarom niet minder reële, duidelijk levend in ons, zoals de geheime krachten levend zijn in de natuur.
De Natuur die onze Moeder is.
PS. Foto Karel De Pelsemaeker
|