Alighieri Dante, een groot denker en poëet stelde zich, zeven eeuwen geleden, de vraag waarom er een Universum was en verwerkte een meer dan schitterend en tevens ‘ontstellend’ antwoord in zijn Paradiso, canto XXIX, 13-15:
Non per avere a sé di bene acquisto Ch’esser non puó, ma perché suo splendore Potesse, risplendendo, dir : ‘subsisto’
Vrij omgezet lees ik hier – eigenlijk verbaast het me - dat Hij zijn Universum geschapen heeft, niet omdat hij er beter zou van zijn, want dit kan niet, maar omdat hij zichzelf zou zien als reëel bestaande. Dante zegt hier dus dat Hij, God, het Universum zelf is.
Het Universum, volgens de hemelsgrote Dante, is dus lichaam en geest die een eenheid zijn, de mens is er een miniatuur-afbeelding van; Wel ik ben er zelfs verbaasd over want dit is wat hij zegde – hij liet het zeggen door Beatrice! – in zijn drie versregels.
We leven dus binnen in het lichaam van de God van Dante, we zijn dus het wezenlijke lichaam van die God. Dit is hoe ik die drie versregels lees, een andere interpretatie heb ik niet en ik ken geen straffere uitspraak, ze overstijgt me, overdondert me.
Wat schrijf ik nog na deze ontdekking want dit is het, een ontdekking, want ik heb die verzen vroeger nog gelezen, had heel wat moeite om ze te ontcijferen, misleid als ik was door de voetnoot van de ‘man’ van Dantes ‘Paradiso’, Lodovico Magugliani (Superbur Classici):
‘Dio non creó gli angeli per aggiungere a sé dei bene, il che sarebbe impossibile, essendo Dio perfetissimo.’
Magugliani heeft het over het scheppen van engelen wat hier hoegenaamd niet het geval is.
Ik ga niet verder vandaag, de morgen én Dante een te grote verrassing zijnde.
|