Freeman Dyson (1923-2020) in zijn ‘Infinite in all directions’ (Penguin books 1988) heeft een begin van antwoord op de vragen die ik gisteren stelde:
‘I do not make any clear distinction between mind and God. God is what mind becomes when it has passed beyond the scale of our comprehension. God maybe considered to be either a world-soul or a collection of world-souls. We are the chief inlets of God on this planet at the present stage of his development.’
Dyson gaat verder met te zeggen: We may later grow with him as he grows or we may be left behind’,
Ik denk dat de God-gedachte zoals Dyson die ziet, enkel groeien kan in ons, zodat de impact van de kosmische evolutie op de mens altijd moet gaan in de richting van een groeiend begrip van wat schuilt in het woord God en dat God de mens geschapen/doen ontstaan heeft omdat het, het hoogste was dat Hij ooit bereiken kon: zijn Geest weerspiegeld zien in de geest van de mens.
We hadden (misschien) honderdduizend jaren nodig om het stadium van homo sapiens te bereiken. Laat ons stellen dat de progressie van de mens exponentieel vlugger zal gaan, wat er op neer komen zou dat we nog enkele duizenden jaar – ik zeg zo maar iets - nodig zullen hebben om dichter te komen tot de idee God, de tijd niet bestaande voor God.
Ik verlaat hiermee het domein van de metafysica om me op te stellen in dat van de psychofysica om te bekennen dat mijn oordeel, zoals dit van Dyson, een ingeving is die van ver komt en op zeer losse schroeven staat.
In het domein van God zijn vele gissingen mogelijk, ik houd het voorlopig bij het deeltje ‘world-soul’ dat we zijn, het deeltje dat - onvermijdelijk? – een deel gaat worden.
|