Elke morgen wil ik me overtreffen, wil ik beter zijn dan de vorige dag, wat niet evident is, helemaal niet, en toch doe ik een poging. Ik voel me, alle verschillen in achtgenomen, zoals een jazzpianist(e) die keer op keer de ongeschreven wetten van de inspiratie/improvisatie verbeteren wil.
Zo zijn we ingesteld als denkend wezen, immer verder gaand in het onmetelijk oneindige van de geest.
En ik wil, dit gezegd zijnde, terug gaan in de tijd, de tijd dat ik Jacques Monod ontmoette in zijn ‘Le hazard et la nécessité’ die zonder omwegen schreef dat de mens thans weet dat hij alleen is in ‘l’immensité indifférente de l’univers d’où il a émergé par hasard’.
Je weet het al lang, ik treed dit standpunt niet bij, noch van ‘l’immensité indifférente’, noch van ‘émergé par hasard’. Ik ben ervan overtuigd dat de opkomst van de mens absoluut geen toeval was maar dat het Universum geconcipieerd was op een dergelijke innig ineengeschakelde wijze dat de mens er moest uit opdagen. Ik dacht zelfs verder, dat het Universum er was omwille van de mens die geroepen was er te zijn.
Dit alles zijn zaken die ik optekende op een bepaald ogenblik in mijn zoektocht - deze ‘de toda mi vida’ - naar wat een waarheid kon zijn. Ik vind deze open en bloot in mijn dagboeken van de jaren einde zeventig, tachtig wanneer alles in een stroomversnelling is gekomen nadat ik de ‘The Tao of Physics’ van Fritjof Capra, met de aanlokkelijke titel, ‘An exploration of the parallels between modern physics and Eastern mysticisme’, gelezen had.
Vele zaken in mijn leven hebben aldus hun beginpunt, gewoonlijk valt dit samen met de ontdekking van een boek, en die ontdekking gebeurde meestal in heel bijzondere omstandigheden. Het was telkens alsof die kennismaking uitging van het boek zelve dat toenadering zocht of dat ‘smeekte’ om uit zijn rek in de boekenwinkel, genomen te worden.
Zo zijn er zeker een tiental gevallen waarvan het meest eigenaardige dit is van een boekje van Borges dat eenzaam en verlaten zich bevond op het lege bovenblad van een rek, in een boekenwinkel van Alicante, zodat ik in het voorbijgaan niet anders kon dan het in de hand te nemen en het te openen en dan nog wel op een gedicht van Borges wat me onmiddellijk aanzette het te kopen. Pas onderweg naar de kassa zag ik dat het ging over nueve ensayos handelend over de Divina Commedia van Dante, wat me jaren van mijn leven kosten zou want het zette me aan om een boek te schrijven over het ‘Inferno’.
Het is ook wat me aangezet heeft om mijn tekenen en etsen dat niet zoveel zaaks was – omdat zegde Jan Hoet me toen hij op bezoek was wel beloftevol was maar nood had aan confrontatie met andere kunstenaars – te laten en begonnen ben met al mijn aandacht over te brengen op het schrijven.
Veertig jaren later schrijf ik nog altijd en er zijn weinig dagen geweest dat ik niets geschreven heb.
Ik denk dit ook van Marcel Proust hoewel ik me niet vergelijken wil met hem, verre van, verre van.
|