Aarzeling die je plots overvalt: je denkt dan niet verder te schrijven, alles gesloten te houden, dat het geen zin meer heeft woorden te schrijven zoals je dacht om daarna door enkelen nog gelezen te worden. Aarzeling die menselijk is.
Maar wat je gisteren schreef is exact, momenten van zwakheid duren niet lang, worden vergeten want je hebt er behoefte aan om dat gesprek, dat je dag aan dag houdt met jezelf, uit te schrijven, of beter nog, het is het schrijven zelf dat het gesprek is dat je houdt met jezelf.
Dit is dan het leven dat je leidde in je dagboek de laatste veertig jaar. Je vertelde in die tijd over wat er gebeurde in de wereld, en wat je erover dacht; je vertelde over de boeken, dagbladen en tijdschriften die je las. Je legde de gegevens eruit naast elkaar. Je vond openingen die, zo meende je toch, dichter bij de waarheid lagen. Maar je weet nu dat die waarheid een groot aantal facetten kent en dat je telkens hoogstens één facet ervan kunt benaderen. En dan nog, je wilt - om even terug te grijpen naar wat je een paar dagen geleden aangaf - absoluut niet één zekerheid aankleven.
Je las ook de Bijbel, je las over de gebeurtenissen die van de hand Gods waren maar je twijfelde omdat deze niet strookten met het beeld dat je had van God. Maar je twijfelde niet aan het bestaan van een IK, het IK van het Universum dat gewild de mens had voortgebracht, de mens die een product was van Hem en zeker niet het resultaat van een toevalligheid en om dit hier achter te laten is er niet de minste aarzeling.
Dit is mijn zekerheid, een zekerheid die ik nodig zal hebben als mijn ogenblik gekomen is. In feite heb ik deze altijd nodig als ik schrijven gaat elk woord wordt er mee besprenkeld.
Heb ik nu iets nieuws gebracht? Neen, niets nieuws, wel anders.
|