Elke morgen is een nieuw beginnen, een opstaan uit de nevelen van de geest en een doorzetting om te oordelen hoe je er toe komen zult je blad te vullen met tekens die gelezen kunnen worden en meegenomen de dag in tot de avond toe, als alles zich sluiten zal in de slaap. En dit zijn dan vandaag de woorden die bestaansrecht krijgen voor een tijd of tijdje.
Die maar eens zullen geschreven worden om, eens gelezen door enkelen daarna, zoals zovele zaken, te verdwijnen in de schaduw van de schaduw waar ze eerder verpulveren zullen dan er nog uit op te staan.
Dit is dan van de omgeving waarin we leven, deze van de geest, de andere, deze van de wereld willen we – té afschuwelijk voor woorden in deze dagen – verborgen houden als we schrijven gaan. Anderen staan klaar om er over uit te weiden tot in het minste detail ervan, maar het is mij niet gegeven uit te schrijven wat ik erover weet en hoe het me raakt- want het raakt me en ken er de wortels van – ikzelf blijf op zoek gaat naar dingen die hangen bleven in de uithoeken van de geest om ze nieuw leven in te blazen, anders te gaan inkleuren of simpelweg opnieuw te verkondigen zoals ze er vroeger stonden voor een eeuwigheid.
En ik herhaal aan een vriend die me bezocht in de namiddag. Ik zit nu gewrongen met de idee dat het ganse scheppingsverhaal toegespitst moet zijn op de mens, de Kosmos er het begin van zijnde, wat een immens verschil uitmaakt. Want de vraag die nu moet gesteld worden en ik herneem wat ik enkele dagen geleden naar voor heb geschoven, wat er van ons wordt verwacht nu we vooropstellen dat er een aanloopperiode van 13.5 miljard nodig was om het doel van ‘de schepping’ de mens te bereiken.
Wat nu voor mij de hamvraag wordt.
|