In te lassen in de tijden van de poëzie van ‘nu’: ouderwets verloren gewaand gedicht op nieuwe leest geschoeid met een laatste zin als de punt van een speer.
In den beginne was het Woord dat zelve, geen beginnen kende. En het Woord was een ‘zijn’ dat geen substantie had.
En van Lao Zi gehoord dat in den beginne iets Onbepaalds er was dat van al wat komen zou, de Moeder was.
Tao wist hij het te noemen.
Geoordeeld toen dat Tao even goed het Woord kon zijn. En we ook zeggen konden, dat in den beginne Tao was.
Niet te tellen vormen eruit tot stand gekomen in een essentiële verbondenheid. En alle vormen die ontstonden waren van het Woord dat Tao was.
En alle vormen in hun totale totaliteit, waren drager van het komende, want niets is af en niets is dat niet bewegend is zo naar binnen als naar buiten, in een mateloze complexiteit, een vorm die zichtbaar was en een die niet gezien kon worden.
Echter, niemand was er om te getuigen van wat zichtbaar was, noch iemand om te noemen wat onzichtbaar was.
Dit was, wat in den beginne vóór de mens, er was.
Hij er kwam omdat het Heelal er was opdat hij er zou zijn.
Enig nut die had het niet, zonder hem.
|