Het wordt moeilijk om na de meer dan 5.000 blogs die ik schreef nog iets totaal nieuws te vinden. Onvermijdelijk herhaal ik me maar dan met andere woorden en misschien met een andere ingesteldheid, maar het lichaam van mij is geen gezel meer, het stribbelt tegen. Het is een stram iets geworden, een belager, zo in de morgen als in de avond als zelfs in de nacht.
Gelukkig dat ik het nog schrijven kan, dat ik me er op deze wijze kan van ontdoen en vrij weg kan wandelen langs de paden die ik kies, in de oorden waar ik zijn wil: in de velden, in de bossen of aan zee, hier of in een ver land, niets houdt me op dit gebied tegen.
Ik herken hierin mijn grootheid als mens. Het leven op mijn leeftijd heeft zich verlegd, het ligt verscholen in de geheime plaatsen van de geest en ik voel me er goed bij, het is mijn verstrooiing, het is mijn versiering van het woord. Het is de laatste toevlucht die me rest en ik houd deze met beide handen.
Ik luister naar wat me wordt verteld op de wegen die ik neem. Soms hoor ik wondere dingen, soms is er weinig maar zelfs dan is het altijd nog meer dan ik normaliter zou te verwachten hebben. Ik sla mijn vleugels uit en kom ik waar ik nog nooit ben geweest, zelfs waar ik nog nooit heb aan gedacht.
Dit zijn dan telkens hoogtepunten die ons typeren als mens, ook dit schrijven van mij, hoe kort en hoe intens of losweg ook. Het is een buiten ons treden en een terecht komen in een andere wereld, deze van het innerlijke, het esoterische van ons bestaan.
We voelen er ons, o zo goed, o zo licht, in feite kan er ons in die wereld weinig overkomen, is het eerder een vreugde aldaar te vertoeven.
We gaan er dus dikwijls heen.
.
|