Op deze dag vroeg ik me af, de datum schrijvend, of ik (in feite of wij) er nog zal staan op 30 september 2024, een vraag die ik me vorig jaar al moet gesteld hebben het resultaat ervan dat ik vandaag beademen mag met trompetgeschal, niet zo luid als in de tweede van Mahler maar gedempt en zeker niet als een uitdaging bedoeld.
Hoe beëindig ik anders een ‘einde-maand’ dan verheugd te zijn een nieuwe te beginnen, niet wetende, nu het oktober wordt hoe hier de uitslag zal zijn.
Maar niet getreuzeld het hoofd recht – zo goed als het nog gaat – de wereld in gekeken en verder gewandeld in mijn heden dat ook mijn verleden inhoudt of dacht je dat ik geen verleden kende, geen teruggang naar wat van vroeger was. Ik beken dat ik meer in het ‘nu’ leven wil, maar wat van vroeger was meer en meer de kop opsteekt, en wat doe ik eraan, wat doen jullie eraan als je overvallen wordt door herinneringen?
Ik heb de stilte doorbroken die erover hangt en heb het bos herinneringen betreden met een gedicht dat ik schreef en, denk ik, het nog niet gebruikt heb in een of ander blog of geschrift, ik het niet wil laten verloren gaan:
Een eikel op een bed van mos, het regent maar en tortels opgevlogen. Zo denken we en peis aan hen die deze dag niet zagen opengaan en hoorden niet het ruisen in de bomen.
En peis aan hen die onverstoord hun wegen gaan, alsof hier niets was te beleven, geen herfst, geen overgang, geen tinteling van hoop, al was het, van de eikel even maar de plof geweten.
Hij ooit kiemen zal, hij reeds is opgeschoten: de tijd: ‘ce grand sculpteur’ wist Yourcenar.
En God, wie ook Hij is vergeve het de hand die simpel schrijven durft:
het regent maar, een eikel kiemend op een bed van mos, twee tortels opgevlogen, als alles zo oneindig is, zo vol, zo gul, zo opgetogen.
|