Een nieuwe dag en nieuw begin, ik, herrezen uit de nacht voor een nieuw avontuur – elk dag is er een - in het betreden van nog ongekende paden naar een nog onbekend oord in de tijd. Want ik kan, denkend en schrijvend alle wegen op: een blauw eiland met wuivende palmbomen waar de golven breken of een wandeling door de velden, groen en bruin en oker en de wolken, de winden, de hoge luchten erover.
Je zegt het maar. Je hebt maar te kiezen, om er te zijn zonder er te zijn, grasduinend in wie je bent en wat je te bieden hebt: te zijn van het grote leven of te zijn van het stille, het ver afgelegene dat wachtende is, tot de bergen van de Valais toe en je hoop is dat de woorden zullen komen zoals voor Vivaldi de muzieknoten kwamen van zijn ‘Vier Jaargetijden’.
Maar ditmaal, ditmaal heb je je overschat, ze komen moeilijk, ze stokken. En je wacht, je moment is nog niet gekomen, je woorden zijn als loslopend wild waar je geen vorm, geen verhaal in vindt.
Er zijn dus van die zaken die gebeuren, een verwarring in het hoofd, is het mijn val van een paar dagen geleden die me parten speelt?
Laat me dan, in afwachting, schrijven over de kleine dingen van het leven die rust brengen. Bernanos schreef erover en Proust die er over uitweidde pagina’s lang en ik, ik die altijd de neiging heb aan het kleine, het eenvoudige voorbij te gaan.
Zo, toen ik buiten kwam in de tuin verrast door de morgenkilte en de eerste zon in de planten, met de merel die opvloog met een schreeuw, even verrast me te zien als ik hem en ik achter de hoog opgeschoten takken van een afgezaagde stam van een vroegere kerselaar zocht naar de struik rabarber
Wel, ik heb de laatste stengels rabarber uit hun struik gelicht, het blad verwijderd en ben nu, rechtstaande in de keuken aan het aanrecht de stengels in kleine stukken – zo fijn mogelijk omwille van de draden wist mijn dochter - aan het snijden terwijl ik luister naar de Eurydice van Christoph Willibald von Gluck, en de zuurte van de sappen die ik ruik die zich mengt met de ‘zoete’ klanken van Eurydice.
Ik voel het aan als de perfectie voor een morgen zoals deze. Meer hoeft er niet: Ik die rabarber aan het snijden ben in de ban van von Gluck die in de 18de eeuw zijn ‘Orpheus en Eurydice’ componeerde , het kleine dat zich mengde met het grote.
Merkwaardig hoe uit het ongerijmde van de dagen, momenten ontstaan die je, in totale overgave vermelden gaat, met naam en toenaam, tot in de details ervan.
Of zijn we ditmaal te ver gegaan in onze ontboezemingen?
|